De overwintering gebeurt als ei. De eieren komen in het voorjaar uit, waarna de larvale fase binnen enkele maanden wordt afgerond. De larven sluipen uit van eind juni tot in augustus.
Larvehuidjes variabel van kleur. De larvenhuidjes zijn te vinden op waterplanten in de oeverzone, maximaal enkele decimeters hoog.
In de oeverzone, tussen water- en oeverplanten.
De tengere pantserjuffer is in Nederland een typische soort van heidevennen en licht verstoord hoogveen, waarin verlandingsvegetaties voorkomen in meso- en eutroof water. Lichte verrijking van heidevennen (door menselijke ingrepen, voedselrijke kwel of bladafval) is gunstig voor deze soort. Bij zeer zure en oligotrofe wateren zoals ongestoorde hoogveenplassen ontbreekt de tengere pantserjuffer. Het voorkomen in hoogveengebieden kan daarom als indicatie voor verstoring worden opgevat.
tengere pantserjuffer is vooral te vinden bij kleine, beschut gelegen vennen met een verlandingsvegetatie van riet (Phragmites australis), pitrus (Juncus effusus) en snavelzegge (Carex rostrata). Op dergelijke plaatsen kunnen zeer hoge dichtheden voorkomen. In Nederland bevindt de soort zich in de noord-westhoek van het areaal en heeft hij een tamelijk uitgesproken biotoopvoorkeur, wat hem waarschijnlijk gevoelig maakt voor biotoopveranderingen. In aangrenzende delen van Duitsland komt de biotoop overeen met de Nederlandse. In Zuid- en Midden-Europa is de soort minder kieskeurig.
Overgenomen (met toestemming) uit:
Small Spreadwing, Small Emerald Damselfly
Kleine Binsenjungfer
Leste verdoyant
In Nederland komt de ondersoort vestalis voor. De ondersoort virens komt voor in Zuid-Europa.
(Gr.) lestes=rover; ook veel gebruikt als achtervoegsel
(L.) virens=groen, groen wordend, vestalis=van Vesta, de Romeinse godin van de huiselijke haard en beschermster van de stad
(Rambur, 1842)
Lengte: 30-39 mm. De kleinste en slankste pantserjuffer. Lichaam metaalgroen tot bronskleurig. Onderzijde van het achterhoofd geel, met scherpe overgang naar donkere bovenzijde (uitgekleurde dieren bekijken!). Pterostigma’s effen bruin, met lichte randaders (uitgekleurde dieren bekijken!). Smalle, maar duidelijke gele schoudernaadstreep aanwezig bij vrouwtjes en jonge mannetjes.
Mannetje: blauwgrijze berijping aan achterlijfspunt (segment 9 en 10), maar niet aan basis van achterlijf.
Mannetje: onderste achterlijfsaanhangselen kort en recht.
Gelijkende soorten:
Andere pantserjuffers, vooral zwervende pantserjuffer en gewone pantserjuffer.
Meer over gelijkende soorten:
De tengere pantserjuffer is kleiner en fijner gebouwd dan andere pantserjuffers. Uitgekleurde mannetje lijken het meest op gewone pantserjuffers, maar zijn te herkennen aan het tweekleurige achterhoofd en het ontbreken van blauwe berijping aan het begin van het achterlijf (alleen de punt is dus blauw berijpt). Vrouwtjes en jonge mannetjes lijken het meest op de zwervende pantserjuffer, omdat deze soort eveneens een tweekleurig achterhoofd heeft. Bovendien kunnen de witte aders langs de pterostigma’s van tengere pantserjuffer de illusie wekken dat de pterostigma’s tweekleurig zijn, net als bij de zwervende pantserjuffer. De zwervende pantserjuffer is echter groter, heeft welbeschouwd dus werkelijk tweekleurig pterostigma’s (alleen uitgekleurde dieren!) en een bredere gele schoudernaadstreep. De onderste achterlijfsaanhangselen van de mannetjes verschillen van vorm.
Lengte: 22 - 26 mm. waarvan de achterlijfaanhangsels, procten, 6 - 7 mm. De procten hebben een afgeronde uiteinde en meestal met vrij grove bandering die in het midden vaak lichter zijn dan aan de uiteinden. Ze hebben een gesteelde vangmasker, prementum, met een lange dunne hals.
Door de lange dunne hals van het gesteelde vangmasker, karakteristiek voor Lestes soorten, is deze soort goed te onderscheiden van andere juffersoorten, behalve dan de vertegenwoordigers uit het geslacht Lestes. De larve lijkt dan ook veel op de larve van de gewone pantserjuffer. De tengere pantserjuffer is gemiddeld kleiner dan de gewone pantserjuffer maar dit is moeilijk waarneembeer, het verschil is met de microscoop wel te zien aan het aantal borstelharen die aan de beweeglijke tand zitten op het vangmasker. De tengere pantserjuffer heeft er 3, de gewone pantserjuffer 2.
Sterke vermesting en verzuring hebben in het verleden voor een afname gezorgd, waardoor de soort op de Rode Lijst terecht kwam. Zeer voedselarme vennen die enigszins met meststoffen worden verrijkt, zijn juist geschikt voor de tengere pantserjuffer. De soort wordt de laatste jaren mogelijk minder kritisch, vanwege de klimaatopwarming. Bovendien is de verzurende depositie aanzienlijk afgenomen.
Specifieke beschermingsmaatregelen zijn niet meer nodig, omdat de soort al een sterke toename laat zien.
Van eind juni tot eind oktober, hoogste dichtheid van midden juli tot en met half september. Net als andere pantserjuffers is de soort vaak te vinden in kniehoge vegetatie van bijvoorbeeld pijpenstrootje of pitrus. Eitjes worden boven de waterspiegel afgezet op moeras- en oeverplanten, zowel in levend als in dood materiaal.
Waarschijnlijk een mobiele soort, net als andere pantserjuffers.
Waarnemingen liggen verspreid door het hele land, maar vooral in de oostelijke helft. Ook regelmatig in de duinen en op enkele Waddeneilanden.
Vrijwel geheel Europa. In Scandinavië alleen in het uiterste zuiden.
Oostelijk tot in Mongolië, zuidelijk tot in Noord-Afrika.
De laatste jaren neemt de soort sterk toe in Nederland, mogelijk door de opwarming van het klimaat. Inmiddels is de soort bij vennen vrij algemeen geworden.