grote roodoogjuffer Erythromma najas

Familie

waterjuffers (Coenagrionidae)

Zeldzaamheid

Zeer algemeen.

Rode lijst

thans niet bedreigd

Meer foto's

Levenswijze

Levenscyclus

De larve overwintert een of twee keer (hierover bestaat onduidelijkheid). In ieder geval gaan ze als volgroeide larve de winter in, waardoor ze in het voorjaar in een korte periode uitsluipen. Het uitsluipen vindt plaats van begin mei tot half augustus, met een piek in de tweede helft van mei en de eerste van juni.

Larvehuidjes zijn te vinden verticaal op stengels van oevervegetatie of emerse vegetatie, ook horizontaal op drijvende bladeren. In de oever maximaal enkele decimeters hoog.

Leefomgeving van de larve

Tussen drijvende en ondergedoken waterplanten.

Biotoop

De grote roodoogjuffer komt voor bij allerlei vijvers, sloten, plassen en vennen, mits deze begroeid zijn met drijvende waterplanten met brede bladeren. Dit soort planten ontbreken in de zure wateren in hoogveengebieden en in snelstromende wateren, waardoor deze biotopen voor deze juffer ongeschikt zijn. De hoogste aantallen worden gevonden in laagveengebieden, maar ook oude rivierarmen en wielen in het Rivierengebied zijn aantrekkelijk. De juffers lijken wateren met een groot oppervlak te verkiezen (Schorr 1990). In Noord-Holland heeft de grote roodoogjuffer een voorkeur voor water met een diepte van 80 tot 150 cm (Wasscher 1996e).

Overgenomen (met toestemming) uit:

 

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Large Redeye, Red-eyed Damselfly

Duitse naam

Grosses Granatauge

Franse naam

Naiade aux yeux rouges

Meer

Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) erythros=rood, omma=ogen
(Gr.) najas=waternimf; libellenlarven worden vaak “najaden” genoemd, zoals op het land levende insectenlarven nimfen heten

Auteursnaam en jaartal

(Hansemann, 1823)

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 30-36 mm. Dikker gebouwd dan de meeste andere juffers.

  • Mannetje: ogen geheel rood. Borststuk met zwarte rug en blauwe zijkanten. Schouderstrepen ontbreken. Achterlijfsrug grotendeels zwart, met blauwe basis en punt: segmenten 1, 9 en 10 zijn blauw, ook aan de zijkant. In zijaanzicht zijn deze blauwe delen scherp ‘afgesneden’, aangezien segmenten 2 en 8 geen blauw hebben. Segment 10 zonder zwarte tekening in het blauw (bovenaanzicht). Bij oudere mannetjes worden de donkere delen van het achterlijf dof donkergrijs. Jonge mannetjes zijn gekleurd als vrouwtjes.
  • Vrouwtje: ogen oranje tot bruin (niet rood). Rug van borststuk en achterlijf geheel donker, bij jonge dieren met koperglans. Zijkant borststuk en achterlijf geel, groen of blauwig. De schouderstrepen zijn vaak gereduceerd tot korte streepjes, hoewel soms volledig ontwikkeld.

Mannetje: punten van bovenste achterlijfsaanhangselen recht.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Kleine roodoogjuffer. Vrouwtjes ook te verwarren met andere waterjuffers. Jonge (glimmende) dieren mogelijk ook met pantserjuffers.

Meer over gelijkende soorten:

Grote en kleine roodoogjuffers lijken qua tekening sterk op elkaar, maar de grote roodoogjuffer is aanzienlijk groter en zwaarder gebouwd.
Mannetjes kleine roodoogjuffer hebben een blauwe tekening aan de basis en punt van het achterlijf, die niet scherp is afgesneden: de zijkanten van segmenten 2 en 8 (dus in zijaanzicht bekeken) zijn blauw. Bij grote roodoogjuffers zijn deze segmenten geheel zwart. Bovendien heeft de kleine roodoogjuffer in het blauw van segment 9 een zwarte “X” (bovenaanzicht). Bij de grote roodoogjuffer is segment 9 geheel blauw.
Vrouwtjes kleine roodoogjuffer hebben een volledige schouderstreep en maken in zijaanzicht een bonte indruk: meestal zijn zowel gele als groene of blauwe kleuren aanwezig. Vrouwtjes grote roodoogjuffer hebben meestal (maar niet altijd) een onderbroken schouderstreep en de lichte lichaamsdelen zijn eenkleurig geel, groen of blauwig.

Uiterlijk van de larve

Lengte: 25 - 31 mm; waarvan de achterlijfaanhangsels, procten, 7 - 9 mm. De larven zijn vrij groot met afgeronde procten die meestal zijn voorzien van drie banden.
De achterste buikplat van de borst, het poststernum, in de meeste gevallen met borstelharen. Ook bevindt zich een rij borstelharen op de buikplaat, sterniet, van het tweede segment. De antenne bestaat uit 6 segmenten.

Verwarring met andere larven

Door de rij borstelharen op stergiet 2 is verwarring mogelijk met de kleine roodoogjuffer en de kanaaljuffer. Beiden echter zijn gemiddeld kleiner en hebben een antenne bestaande uit 7 segmenten. De kleine roodoogjuffer heeft verder geen borstelharen op het poststernum. doorde grootte en de banden op de procten is er ook verwarring mogelijk met verschillende soorten pantserjuffer larven waarvan het prementum niet gesteeld is. Verschil is te zien onder vergroting van de labiale palp, de roodoogjurfer heeft hier geen borstelharen op de beweegbare tand.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Habitat

Allerlei stilstaande en zwak stromende wateren met uitgebreide drijvende vegetatie. Deze vegetatie is in voedselrijke wateren doorgaans beter ontwikkeld dan in voedselarme of zure wateren. De grote roodoogjuffer deelt zijn habitat met kleine roodoogjuffer, maar heeft een meer uitgesproken voorkeur voor planten met grote drijfbladeren, zoals gele plomp en witte waterlelie.

Tijdschriften

Projecten

  • Meetnet Libellen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit · maart 2017

Soorten uit dezelfde familie waterjuffers (Coenagrionidae)

alle soorten uit deze familie