Begin oktober-half december in één generatie. Het begin en het eind van de vliegtijd hangen af van de weersomstandigheden. De mannetjes komen goed op licht. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes kunnen in het donker worden gevonden door de waardplanten af te zoeken.
Rups: april-juni. De rups verpopt zich in de grond. De soort overwintert als ei op de waardplant.
Northern Winter Moth
Buchen-Frostspanner
la Cheimatobie du hêtre
wintervlinder
Operophtera boreata, Cheimatobia boreata
Deze spanner vliegt in de wintermaanden en berk is een belangrijke waardplant van deze soort.
Operophtera: een foute schrijfwijze van Oporopthera. Opora is fruit en phtheiro is beschadigen, vernietigen; vanwege de schade die de rups van de kleine wintervlinder kan veroorzaken aan fruitbomen.
fagata: Fagus is het plantengeslacht beuk. De rups leeft echter vooral op berk en roosachtigen.
(Scharfenberg, 1805)
Voorvleugellengte: 14-18 mm. Het mannetje heeft een vrij licht gekleurde voorvleugel met een enigszins zijdeachtige glans; de achtervleugel is witachtig. De vleugelstompjes van het vrouwtje reiken tot halverwege het achterlijf en hebben duidelijk zichtbare, vrij brede zwarte bandjes.
Tot 21 mm; lichaam geelachtig groen met een grijsachtige middenstreep over de rug; over de spiracula een grijze lengtestreep, die aan de bovenrand geel gezoomd is; spiracula zwart; kop en thoraxale poten zwart.
De herfstspanner (Epirrita dilutata), de bleke novemberspanner (Epirrita christyi) en de novemberspanner (Epirrita autumnata) zijn over het algemeen groter en grijzer van kleur. Het mannetje van de kleine wintervlinder (O. brumata) heeft een donkerder voorvleugel (zonder zijdeachtige glans) met een rondere vleugelpunt; het vrouwtje van de kleine wintervlinder heeft kleinere vleugelstompjes met een smal zwart dwarsbandje. De vrouwtjes van de meeste andere spanners met sterk gereduceerde vleugels zijn groter.
Kleine wintervlinder (Operophtera brumata); de kleine wintervlinder heeft echter geen zwarte kop en geen zwarte borstpoten.
Vrij algemeen. Komt vooral voor in Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. RL: niet bedreigd.
Zeer zeldzaam in Vlaanderen; nagenoeg beperkt tot de Limburgse Kempen; lokaal talrijk. In Wallonië wijdverbreid en vrij algemeen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Bijna in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
In Europa vooral in berggebieden, hier komt de verbreiding overeen met die van rode beuken. In Noord-Europa tot Noord-Scandinavië, in het oosten en zuiden tot de Oekraïne en Turkije.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting