In het buitenland: eind juni-half augustus in één generatie. De vlinders zijn nachtactief en komen op licht, soms in aantal, maar ze zijn nooit opvallend aanwezig.
Trockenrasen-Staubeule
Athétide du Fer-à-cheval
Hydrilla gluteosa
Stofuilen hebben een vale zandkleur. De vleugelschubben laten makkelijk los en na het vastpakken van de vlinder blijft een stofvlekje op de vingers achter.
Dit is een bleke vlinder.
Athetis: athetos is zonder vaste woon- of verblijfplaats; een afwijkend genus waar moeizaam een plekje voor gevonden kon worden in de hele systematiek.
(Treitschke, 1835)
Voorvleugellengte: 13-15mm. Deze onopvallende vaal bruingrijze uil wordt gemakkelijk over het hoofd gezien. De voorvleugel is tamelijk smal en heeft een afgeronde vleugelpunt. De ringvlek is zichtbaar als een kleine donkere stip en van de niervlek is alleen gedeeltelijk de omtrek zichtbaar als een donker lijntje. Langs de voorrand liggen twee donkere stippen van waaruit de twee S-vormige dwarslijnen lopen. Vaak ontbreken deze dwarslijnen en blijven slechts de twee stippen langs de voorrand zichtbaar. De achtervleugel is vuilwit en ongetekend.
De moerasspirea-uil (A. pallustris) is veel duidelijker getekend: over de vleugel lopen donkere getande dwarslijnen, de niervlek en de ringvlek zijn zichtbaar als twee donkere streepjes, de golflijn is eveneens donker en goed zichtbaar, en de achterrand is voor de franje vrij breed geblokt.
De vale stofuil (A. hospes) heeft een hoekiger voorvleugel en de nauwelijks zichtbare dwarslijnen bestaan uit stippels; in de franje bevindt zich een duidelijke stippellijn en de gehele voorvleugel is vrijwel ongetekend, op een vage donkere schaduwveeg met een lichte lengtestreep in het midden van de vleugel na. Zie ook de grijze stofuil (Hoplodrina respersa).
Van deze soort zijn geen recente waarnemingen bekend. De laatste waarneming dateert uit 1955 in Limburg.
Zeer zeldzaam. Slechts enkele oude waarnemingen uit de Naamse kalkstreek.
De bleke stofuil komt voor in Midden- en Zuid-Europa.
In Europa komt de bleke stofuil voor in zeer uiteenliggende gebieden. Een noordelijk deel met vangsten in Midden-Noorwegen, Zweden, Zuid- en Midden-Finland, Karelië en tot Leningrad en Kirow. Het zuidelijke deel omvat Midden-Europa en reikt in het zuiden tot Zuid-Frankrijk, Midden-Italië, Joegoslavië, Macedonië en Bulgarije en in het noorden tot Nederland, het Zuid-Duitse Middelgebergte, Tsjechië en het noorden van Oekraïne. Tussen beide gebieden is het voorkomen zeer lokaal. Naar het oosten Midden-Azië, Mongolië, Noord-China, Korea en Japan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting