Juli-begin september in één generatie. De vlinders komen op smeer en in mindere mate op licht. Overdag zijn ze rustend op een boomstam of een muur aan te treffen.
Rups: april-juli. De soort overwintert als ei in een schorsspleet van de waardplant.
Ebert: De jonge rups doet door zijn bewegingen aan een spannerrups denken.
Zoals bij alle weeskinderen kenmerkt de pop zich door een blauwachtige berijping.
Rosy Underwing
Weidenkarmin
l'Élue , la Choisie
Zie voor een uitgebreide toelichting op de Nederlandse naam de uitleg bij het rood weeskind.
Catocala: kato is onder en kalos is mooi. Deze soorten hebben mooie, helder gekleurde achter- of ondervleugels.
electa: electus is gekozen; electa is een verloofde. Zie ook bij C. nupta.
(Vieweg, 1790)
Voorvleugellengte: 33-39 mm. Deze spinneruil lijkt sterk op het rood weeskind, maar heeft een gelijkmatiger getekende, vaak meer grijsachtige voorvleugel met duidelijk afstekende dwarslijnen. De dwarslijnen zijn in de voorste helft van de vleugel zwartachtig van kleur. Opvallend is de diep uitstekende dubbele zwarte tand in de buitenste dwarslijn. De achtervleugel is rozeachtig rood met een brede zwartachtige zoom en een ruwweg S-vormige zwartachtige middenband.
55 - 65 mm. Lijf grijs met licht en donkere vlekjes, kleine, bleke, bruine vlekken op segment 8 en 11 en met paren subdorsale wratten; alle poten aanwezig; kop bleekbruin met donkerder strepen en roodachtig bruin op de voorkant.Ebert: De volwassen rups valt op door zijn helder bruine kop en door de aan de basis zwartgerande en bovenaan lichte wratten op segment 8.
Het rood weeskind (C. nupta) heeft een minder gelijkmatig getekende voorvleugel en mist het diepe zwarte uitsteeksel in de buitenste dwarslijn; de kleur van de achtervleugel is donkerder rood.
Van deze soort zijn verspreid over het land slechts enkele oude waarnemingen bekend. De laatste waarneming dateert uit 1946 in Geulhem.
Verdwenen. Voor 1980 gekend uit Luxemburg.
Komt weinig voor in Midden-Europa. Het areaal omvat het noordelijke Middellandse zeegebied en naar het oosten via Griekenland, Turkije en Centraal-Azië tot Korea. De noordgrens is moeilijk aan te geven omdat veel vlinders zwerven en trekken (Scandinavië, Engeland en de Benelux). Heinicke & Naumann (1980 - 1982) veronderstellen areaalverschuivingen.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Warme vochtige bossen en beekdalen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting