De ontwikkelingsduur van de eieren en larven zijn sterk afhankelijk van de watertemperatuur. In Zuid-Europa heeft de zuidelijke heidelibel meerdere generaties en vindt voortplanting waarschijnlijk het hele jaar door plaats. In meer gematigde streken (waaronder Nederland) overwintert de soort waarschijnlijk in het ei-stadium en komen een, hooguit twee generatie per jaar voor. Vers uitgeslopen dieren zijn in Nederland waargenomen in de periode juli tot en met september.
Larvenhuidjes tot enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie.
De eieren zijn 0,5 x 0,4 mm groot, roodbruin, zonder gel-omhulsel. Eén wijfje bevatte bij telling ruim 500 eieren (Robert, 1958). De eieren worden vliegend aan de wateroppervlakte afgezet.
De larven leven tussen waterplanten of op de bodem.
In Nederland is Zuidelijke heidelibel niet inheems. In Zuid-Europa plant de soort zich voort in ondiepe, zonnige, meestal stilstaande zoete wateren met een uitgebreide emerse vegetatie van biezen, russen, enz, soms ook in brak water. De voortplantingswateren zijn in veel gevallen slechts enkele vierkante meters groot (Dommanget 1987, Heidemann & Seidenbusch 1993, Schorr 1990).
De biotoop in het Voornes Duin voldoet aan deze beschrijving. Vergelijkbare plaatsen zijn vooral te vinden in de duinen en op de hogere zandgronden.
Overgenomen (met toestemming) uit:
Southern Darter
Südliche Heidelibelle
Sympétrum méridional
(Gr.) sym-piezein=samengedrukt, etron=onderlichaam; duidt op het smalle achterlijf in vergelijking tot korenbouten (Libellula) en oeverlibellen (Orthetrum); onjuist is de verklaring van Robert (1959), dat de naam duidt op de gewoonte om op stenen te zitten (Gr.) petros=steen
(L.) meridionale=zuidelijk; dit is het bijvoeglijk naamwoord van meridies (middag, een verbastering van medi-dies)
(Selys, 1841)
Lengte: 35-40 mm. Slanke en zeer bleek ogende heidelibel. Minder zwarte tekening op poten, borststuk, achterlijf en kop dan andere soorten. Poten geel met slechts smalle zwarte strepen. Zijkanten van het borststuk eenkleurig geel, met slechts hele dunne zwarte naden. Alleen aan de bovenkant (vlak onder de vleugelaanhechting) zijn de zwarte naden iets breder. Zwart streepje op het voorhoofd zeer smal, niet of nauwelijks langs de oogrand naar beneden lopend. Zwervers uit Zuid-Europa hebben vaak rode mijten op de vleugeladers.
De precieze vorm van de hamulus (mannetjes) en legschede (vrouwtjes) kan uitsluitsel geven bij het determineren van heidelibellen. Het dier moet hiervoor echter worden gevangen en met een loep worden bekeken.
Gelijkende soorten: Andere heidelibellen, vooral bruinrode heidelibel en steenrode heidelibel.Meer over gelijkende soorten: De veel algemenere bruinrode en steenrode heidelibel zijn erg moeilijk van de zuidelijke heidelibel te onderscheiden, omdat zij ook geel op de poten en globaal dezelfde lichaamskleur hebben. De zwarte naden op de borststukzijden zijn bij beide soorten echter veel dikker en nadrukkelijker aanwezig. De poten hebben meer zwart en ook op de bovenkant en zijkanten van het achterlijf staan meer zwarte vlekjes. De vleugeladers zijn niet of minder opvallend rood of geel, en het zwarte dwarsstreepje tussen de ogen is breder. Bij de steenrode heidelibel loopt dit streepje bovendien langs de oogranden naar beneden. De vrouwtjes van beide soorten hebben tot slot een duidelijker zichtbare legschede (zijaanzicht).
Lengte: 14 -17 mm. Kleine korenbout met zwak ontwikkelde rugdoornen en relatief grote ogen. Het prementum (vangmasker) is relatief lang en slank aan de basis. Achterrand van sterniet 7 en 8 met rij borstelharen. Lange zijdoornen op segment 8 en 9.
De larvenhuidjes zijn variabel van kleur.
Verwarring is goed mogelijk met de sterk gelijkende bruinrode heidelibel verschillen zitten in de verhouding tussen het pre - en submentum. Of in de verhouding van het prementum en het epiproct. Verschillen zeer moeilijk te bepalen! Verder lijkt de soort op de bloedrode heidelibel maar deze heeft kleinere ogen in verhouding tot de totaal lengte. De ogen staan ook meer naar voren. De steenrode heidelibel is uit te sluiten doordat deze soort geen rij borstelharen langs de achterrand van segment 7 en 8 heeft.
In Nederland waargenomen van begin juli tot begin oktober, maar door het beperkte aantal waarnemingen is er nog geen compleet beeld van de vliegtijd. Bovendien zijn de meeste waarnemingen afkomstig van de invasie in 2006, terwijl toekomstige invasies vroeger of later in het jaar kunnen plaatsvinden. Zuidelijke heidelibellen vertonen ongeveer hetzelfde gedrag als de meeste andere heidelibellen. Jonge dieren zijn in de wijde omtrek van het voortplantingswater aan te treffen, op beschutte plaatsen. Geslachtsrijpe mannetjes vliegen bij het water en gaan regelmatig zitten op uitstekende stengels in de oevervegetatie. Ze speuren naar vrouwtjes voor de paring. Mannetjes die dichtbij komen worden meestal verjaagd. De eitjes worden vliegend in tandempositie afgezet, ofwel aan het wateroppervlak, ofwel op modderige plekken op de oever.
Zeer mobiele soort, die veel zwerft. De zuidelijke heidelibel verspreidt zich soms invasiegewijs buiten het gebruikelijke verspreidingsgebied. In Zuid-Europa en in de Oekraïne zijn groepen van duizenden trekkende zuidelijke heidelibellen waargenomen.
Zwervers zijn verspreid over heel Nederland waargenomen, van Limburg tot Friesland en van de duinen tot in Twente. In de duinen bij Voorne en Rockanje zijn de meeste exemplaren gezien, waaronder vers uitgeslopen dieren.
Zuid-Europese soort, die zich naar het noorden uitbreidt. In grote delen van Zuid-Europa algemeen, maar vreemd genoeg schaars op het Iberisch Schiereiland. Noordgrens van het verspreidingsgebied normaal gesproken door België, Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië, Zuid-Polen en de Oekraïne. Invasies bereiken in sommige jaren echter Zuid-Engeland, Nederland, Noord-Duitsland en Noord-Polen.
Oostelijk tot in Zuidoost-Siberië. Zuidelijk tot in Noord-Afrika.
Zeer zeldzaam. In 2004 en 2005 één exemplaar. In 2006 vond een invasie plaats en werd de soort op zo’n twintig plaatsen in Nederland gezien. Sinds dat jaar is er ook bewijs van voortplanting in ons land. Na 2006 is de soort jaarlijks een paar keer waargenomen. Of de zuidelijke heidelibel zich definitief in Nederland heeft kunnen vestigen moet nog blijken. Wel is de kans op een invasie toegenomen, nu de noordgrens van het ‘normale’ verspreidingsgebied dichter bij Nederland is komen te liggen.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting