bloedrode heidelibel Sympetrum sanguineum

Familie

korenbouten (Libellulidae)

Zeldzaamheid

Zeer algemeen. Algemeenste heidelibel en een van de algemeenste libellen van Nederland.

Rode lijst

thans niet bedreigd

Meer foto's

Levenswijze

Levenscyclus

Normaal gesproken overwinteren de eitjes en komen de jonge larfjes in het voorjaar tevoorschijn. Er zijn echter ook aanwijzingen dat eitjes die vroeg in de zomer (en direct in het water?) gelegd worden nog voor de winter uitkomen. In dat geval overwinteren de larven. In beide gevallen duurt de levenscyclus een jaar. Uitsluipen gebeurt van eind mei tot begin september, maar vooral in juli en augustus.

De larvenhuidjes zijn tot maximaal enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie te vinden.

De eieren zijn bijna cirkelrond (0,67 x 0,61 of 0,55 mm), eerst geelwit, dan oranjebruin en karmijnrood tot zwart. Ze hebben ook een gel-omhulsel.

Leefomgeving van de larve

Tussen waterplanten en wortels van oeverplanten die in het water hangen.

Biotoop

De bloedrode heidelibel komt met name voor bij wateren met een verlandingszone. Deze zijn doorgaans matig tot zeer voedselrijk. Typische biotopen zijn dichtgroeiende sloten, moerassen, vijvers, verrijkte vennen en rijkbegroeide plassen. De soort tolereert enigszins brakke omstandigheden (Merritt et al. 1996). Imago’s zwerven veel en worden overal aangetroffen, vooral op beschutte, zonnige plekken zoals langs houtwallen en bosschages.
 
Overgenomen (met toestemming) uit:

 

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Ruddy Darter

Duitse naam

Blutrote Heidelibelle

Franse naam

Sympétrum rouge sang

Meer

Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) sym-piezein=samengedrukt, etron=onderlichaam; duidt op het smalle achterlijf in vergelijking tot korenbouten (Libellula) en oeverlibellen (Orthetrum); onjuist is de verklaring van Robert (1959), dat de naam duidt op de gewoonte om op stenen te zitten (Gr.) petros=steen
(L.) sanguineum=bloedig, bloedrood; afgeleid van sanguis (bloed)

Auteursnaam en jaartal

(Müller, 1764)

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 34-39 mm. Poten geheel zwart. In de basis van de vleugels zit een kleine gele vlek: duidelijk kleiner dan bij de geelvlekheidelibel, maar groter dan bij de bruinrode en steenrode heidelibel.

  • Mannetje: achterlijf met duidelijke knotsvormige verbreding aan het uiteinde. Achterlijf in zijaanzicht met zwarte streepjes, soms met elkaar verbonden. Uitgekleurde mannetjes hebben een bloedrood achterlijf, een vrij egaal roodbruin borststuk, roodbruine ogen, een rood gezicht en roodbruine pterostigma’s. Jonge mannetjes zien eruit als vrouwtjes.
  • Vrouwtje: achterlijf en voorhoofd geel, later bruin. Achterlijf in zijaanzicht met zwarte streepjes, die soms een zwarte lijn vormen. Bij oude vrouwtjes raakt de onderkant van het achterlijf grijs bestoven. Pterostigma’s bruin.

De vorm van de hamulus (mannetjes) en legschede (vrouwtjes) kan uitsluitsel geven bij het determineren van heidelibellen. Het dier moet hiervoor echter worden gevangen en met een loep worden bekeken.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Andere heidelibellen en eventueel de vuurlibel.

Meer over gelijkende soorten:

De bloedrode heidelibel is veruit de algemeenste ‘rode’ heidelibel met geheel zwarte poten. De zeer zeldzame Kempense heidelibel heeft ook zwarte poten, maar een anders gevormd achterlijf, met druppelvormige vlekjes. Vrouwtjes zwarte heidelibel kunnen op het eerste gezicht lijken op vrouwtjes of jonge mannetjes bloedrode heidelibel, maar zijn altijd herkenbaar aan de tekening op de zijkant van het borststuk: een brede zwarte band met drie gele vlekjes.
Bruinrode en steenrode heidelibellen zijn iets groter, hebben gele strepen op de poten en een andere achterlijfsvorm (mannetjes).
Mannetjes vuurlibel kunnen op uitgekleurde mannetjes bloedrode heidelibel lijken, maar hebben een breed en afgeplat achterlijf, rode poten, deels rode vleugeladers, blauwgrijze onderkant van de ogen en grotere gele vlekken in de achtervleugels.

Uiterlijk van de larve

Lengte: 13-18 mm. Een kleine korenbout met zwak ontwikkelde rugdoornen en kleine ogen. Op de segmenten 8 en 9 heeft het op de achterrand van de buikplaat (sterniet) een rij borstelharen. Zichtbaar zijn ook de lange zijdoornen op segment 9. De lengte van de zijdoornen op segment 8 zijn variabel maar vaak relatief kort. De larvehuidjes zijn variabel van kleur

Verwarring met andere larven

Het lijkt in grootte en bouw sterk op de steenrode heidelibel, de zuidelijke heidelibel en de bruinrode heidelibel. De steenrodeheidelibel heeft geen borstelharen op sterniet 7 en 8. De zuidelijke- en bruinrode heidelibel hebben grotere ogen in verhouding tot totaallengte van de kop.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Habitat

Allerlei stilstaande watertypen; meestal voedselrijk en met veel vegetatie.

Tijdschriften

Projecten

  • Meetnet Libellen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit · maart 2017

Soorten uit dezelfde familie korenbouten (Libellulidae)

alle soorten uit deze familie