Begin maart-juni in één generatie. De vlinders zijn vaak pas later op de avond actief, zelfs in koude nachten; ze komen zowel op licht als op smeer en bezoeken wilgenkatjes.
Rups: april-juli. De rups foerageert vooral ´s nachts, eerst op de knoppen van de waardplant, later op de bladeren. De soort overwintert als pop in een cocon in de grond.
Hebrew Character
Gothica-Kätzcheneule
la Gothique
Taeniocampa gothica, Monima gothica
Nunvlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Nun komt uit oosterse oude talen (Malta, Midden-Oosten, Egypte, Iran e.a.) waarbij dit een aanduiding is voor de 14e letter uit het Hebreeuwse alfabet.
Dit teken ziet er wat langerekt c-vormig uit wat gelijk is aan de c-vormige vlek op de voorvleugel.
Orthosia: orthosis is recht maken. De aandacht wordt erop gevestigd dat dit genus anders is dan b.v. dat van Lacanobia, dit genus heeft een rechte subterminale lijn. Orthosia was ook een aanroepnaam van Artemis en waarschijnlijk had Ochsenheimer beide mogelijkheden in gedachten.
gothica: gothicus is gotisch. Wijzend op de 'gotische' boog op de voorvleugels (hoewel de boog weinig heeft van de sierlijke boog in de gotiek). Linnaeus schrijft: 'met een zwarte naar buiten gekeerde boog in het midden van de vleugel', 'naar buiten gekeerd' als de vleugels in rust zijn opgevouwen.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 15-17 mm. Deze uil is goed van de andere Orthosia-soorten te onderscheiden door de opvallende zwarte vlek op de voorvleugel. Deze vlek is tamelijk variabel, maar heeft doorgaans ruwweg de vorm van een zadel en bestaat uit een rechthoekig veld waarin de lichte ringvlek naar binnen steekt; soms wordt het zwarte veld door de ringvlek helemaal in tweeën gedeeld en heel zelden is de vlek gebogen, vervormd of sterk gereduceerd. De grondkleur van de voorvleugel is bij de meeste exemplaren grijs- of roodachtig bruin, maar kan variëren van licht zandkleurig tot zwartachtig en kan roze- of purperachtig bruin getint zijn. Bij sommige, vooral roodachtige exemplaren kan de kleur van de zadelvlek overeen komen met de grondkleur; door de lichte randen van de niervlek en ringvlek is de vlek toch altijd te onderscheiden.
Tot 40 mm; lichaam groen met fijne geelachtig witte tekening en smalle, gele ringen tussen de segmenten; over de rug drie geelachtig witte lengtestrepen; over de spiracula een bleekgroene of witte lengteband met zwartgezoomde bovenrand; kop groen.
Exemplaren met een niet volledige zwarte vlek kunnen worden aangezien voor de zwartvlekwinteruil (Conistra rubiginosa); bij deze soort is de binnenzijde van de niervlek en de ringvlek echter altijd donker gevuld. De zwarte-c-uil (Xestia c-nigrum) heeft naast de zwarte tekening een strokleurige zone; deze soort vliegt doorgaans later in het jaar.
Sierlijke voorjaarsuil (Orthosia gracilis), variabele voorjaarsuil (Orthosia incerta), tweestreepvoorjaarsuil (Orthosia cerasi), katwilguiltje (Brachylomia viminalis), bruine essenuil (Lithophane semibrunnea), gageluil (Lithophane lamda), eikenuiltje (Dryobotodes eremita), hyena (Cosmia trapezina), roestuil (Mniotype satura), gele granietuil (Polymixis flavicincta) en maanuiltje (Cosmia pyralina).
Lijkt ook op kastanjebruine uil (Xestia castanea), kooluil (Mamestra brassicae) en spurrie-uil (Anarta trifolii).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Het Iberisch schiereiland, alle Europese landen tot Oost-Azië. Naar het noorden tot boven de poolcirkel. Naar het zuiden het noordelijke Middellandse Zeegebied en via Klein-Azië naar het oosten.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Diverse planten en loofbomen, waaronder eik, berk, meidoorn, wilg, bosbes, zuring, moerasspirea en brandnetel.
Berk
Betula
Meidoorn
Crataegus
Moerasspirea
Filipendula
Eik
Quercus
Zuring
Rumex
Wilg
Salix
Brandnetel
Urtica
Bosbes
Vaccinium
Word donateur
Steun De Vlinderstichting