Een jaar, mogelijk soms twee jaar. De (eerste) winter wordt doorgebracht als ei. Uitsluipen gebeurt gedurende een lange periode (geen duidelijke piek), van eind juni tot eind september.
De larvenhuidjes zijn te vinden tot op enkele decimeters hoogte op stengels van oever-/ of emerse vegetatie.
Allerlei stilstaande en langzaam stromende, vaak voedselrijke en niet zure wateren. In de oeverzone of verlandingsvegetatie, tussen plantenstengels en dood plantenmateriaal.
De larve kan zich ook ontwikkelen onder licht brakke omstandigheden.
In Nederland plant de Paardenbijter zich voort in allerlei typen stilstaand water, waaronder kleine en middelgrote plassen, poelen, tuinvijvers en sloten. De voorkeur gaat uit naar wateren met een goed ontwikkelde oevervegetatie, zoals brede gordels van riet (Phragmites australis), lisdodde (Typha sp.), gele lis (Irispseudacorus) of biezen (Scirpus sp.), maar ook in wateren met bijvoorbeeld veenmos (Sphagnum sp.), aarvederkruid (Myriophyllumspicatum) en krabbescheer (Stratiotesaloides) vindt voortplanting plaats. De larven kunnen zich zelfs ontwikkelen in brak water, zoals (voormalige) drinkputten, poelen en kleine plassen in Zeeland, Zuid-Holland en op de Waddeneilanden (Dingemanse & Kalkman 1995, Kiauta 1965a, 1968a, Krebs 1990, Lieftinck 1926b). In het buitenland is de soort ook aangetroffen bij zwakstromend water (Peters 1987, Schorr 1990).
Overgenomen (met toestemming) uit:
Migrant Hawker
Herbst-Mosaikjungfer
Aeschne mixte
kleine glazenmaker
Aeshna= de herkomst van deze naam is onbekend
(L.) mixta=vermengd; hoewel deze naam zou kunnen duiden op de gelijkenis met andere glazenmakers worden deze niet genoemd in de beschrijving van Aeshna mixta; daarin staat wel dat het achterlijf gemengd bruin, geel en zwart gevlekt is
(Latreille, 1805)
Lengte: 56-64 mm. De kleinste glazenmaker. Achterlijf donker met mozaïektekening van licht gekleurde vlekken. Zijkant borststuk donker, met twee gele banden, die aan de bovenkant vaak blauw getint zijn. Schouderstrepen bij beide geslachten gereduceerd tot korte streepjes. Op de rugzijde van achterlijfsegment 2 staat een grote gele spijkervormige figuur. Voorrandader van de vleugels bruin.
Gelijkende soorten:
Venglazenmaker, zuidelijke glazenmaker (vooral vrouwtjes) en glassnijder.
Meer over gelijkende soorten:
De venglazenmaker heeft een vergelijkbare tekening van blauwe en gele vlekjes op het achterlijf en ook een vergelijkbaar patroon op de zijkant van het borststuk. De paardenbijter is echter duidelijk kleiner en is goed herkenbaar aan de gele spijker op achterlijfsegment 2. Verder is het goed om te weten dat de venglazenmaker bijna uitsluitend in de buurt van vennen is aan te treffen, terwijl de paardenbijter overal gezien kan worden.
De zuidelijke glazenmaker is ongeveer even groot als de paardenbijter. Mannetjes zuidelijke glazenmaker zijn echter veel blauwer, zowel op ogen als achterlijf. Ze missen de gele spijker en kleine gele vlekjes op het achterlijf. De zijkant van het borststuk is niet bruin met twee gele banden zoals bij paardenbijter, maar geheel geel, groen of blauwig, met dunne zwarte strepen. Vrouwtjes zuidelijke glazenmaker hebben wel een gele spijker, maar zijn over het algemeen geler (of groener) en hebben een geheel geel borststuk met dunne zwarte lijnen.
De glassnijder heeft ook een vergelijkbare grootte en een blauw mozaïekpatroon op het achterlijf. Dit patroon is welbeschouwd echter anders. De gele spijker ontbreekt en ook de borststuktekening is anders: groen met dikke zwarte lijnen. De glassnijder is een voorjaarssoort, de paardenbijter een (na)zomersoort; de vliegtijd van beide soorten overlapt nauwelijks.
Lengte 29 - 37 mm.
Voor een glazenmaker een vrij klein larvenhuidje, cercus ongeveer de helft van de paraproct, en een zijdoorn aanwezig op segment 6. Het vangmasker is lang en met een smalle labiale palp. De achterrand van de ogen licht gebogen, lange zijdoorn op segment 9 die meer dan driekwart van de lengte van segment 10 bereikt.
Door de geringe grootte is er vooral verwarring mogelijk met de zuidelijke glazenmaker, die echter relatief een kort prementum heeft. Door het lange prementum kan er wel verwarring optreden met de blauwe glazenmaker, echter de larven hiervan zijn in de meeste gevallen een stuk groter, hebben een sterk gebogen achterrand van de ogen, een brede labiale palp en een kortere zijdoorn op segment 9. Buiten Nederland is er ook verwarring mogelijk met de azuurglazenmaker.
Laat vliegende soort: van begin juli tot in november, grootste aantallen in augustus en september. Paardenbijters zijn vooral in de middag actief, op warme avonden zelfs tot diep in de schemering. Imago’s worden vaak in groepen aangetroffen, jagend langs bosranden op boomkruinhoogte. Mannetjes vertonen territoriaal gedrag langs de waterkant, maar zijn minder agressief dan andere glazenmakers. Eitjes worden door het vrouwtje afgezet in allerlei levende en dode plantendelen.
De paardenbijter is een zwerflustige soort, die grote afstanden aflegt. Incidenteel worden grote groepen zwervers waargenomen, die (buiten Nederland) vele duizenden individuen kunnen omvatten. Ook imago’s van Nederlandse oorsprong die nog niet aan voortplanting toe zijn, hebben geen binding met water en kunnen overal verwacht worden.
Overal in Nederland aan te treffen, met een concentratie van waarnemingen langs de kust.
Heel Europa, maar in Scandinavië, Groot-Brittannië en Ierland alleen in het zuiden. De noordgrens van het areaal schuift echter verder naar het noorden op, als gevolg van klimaatverandering.
Oostelijk tot in Japan, zuidelijk tot in Noord-Afrika.
Zeer algemeen.
Stilstaande en zwak stromende wateren met een rijke moerasvegetatie: poelen, plassen, sloten, laagveen, etc. Soms ook brak water.