Tijdens haar leven legt een vlindervrouwtje zoveel mogelijk eitjes. Uit de eitjes komen jonge rupsen: mannetjes en vrouwtjes. Meestal is dit onderscheid niet te zien. Een deel van deze rupsen groeit uit tot 'volwassen rups' en gaat verpoppen. Tenslotte kruipt er een vlinder uit de pop. Van elke honderd eieren die een vlinder legt vinden tussen de 95 en 99 individuen de dood, voordat ze aan paren en ei afzetten toekomen. De overige 1 tot 5% overleeft: voldoende om de volgende generatie veilig te stellen.
In de wereld van de vlinders zijn het meestal de mannetjes die op zoek gaan naar een vrouwtje om daarmee te paren (maar bij sommige soorten is het andersom). Ze doen dit door af te gaan op seksgeurstoffen (feromonen) die paringsbereide vrouwtjes verspreiden. Vaak herkennen ze een vrouwtje pas op het gezicht als ze haar tot dichtbij genaderd zijn.
De voortplantingsorganen van een vlinder bevinden zich in het achterlijf. Parende vlinders kan je dan ook gemakkelijk herkennen, ze zitten met de achterlijven aan elkaar 'vastgeplakt'.
De paring vindt soms al plaats voordat de vleugels van het vrouwtje zijn uitgehard. Er zijn ook soorten waarbij het mannetje de cocon van het vrouwtje opzoekt en gewoon gaat zitten wachten tot ze uitkomt; ook de cocon vindt het mannetje door af te gaan op feromonen, die dus al voor het uitkomen verspreid worden. Andere vlinders komen uit terwijl de geslachtsorganen nog niet volgroeid zijn en moeten eerst eten of een periode van rust ondergaan voordat de paring kan plaatsvinden.
Vlinders planten zich voort door eitjes te leggen, waaruit later de rupsen tevoorschijn komen. Vlindervrouwtjes zijn in staat om geschikte waardplanten te vinden omdat ze aan het uiteinde van hun pootjes een gevoelig orgaantje hebben waarmee ze suikers ongeveer 2000 keer sneller kunnen proeven dan een mens.
De belangrijkste taak van het vrouwtje is om een geschikte locatie te vinden om de eieren af te zetten. Deze plek moet niet alleen veilig zijn voor de eieren, maar moet ook voldoende voedsel bieden voor de jonge rupsen.
Iedere vlindersoort legt haar eitjes weer op een andere manier. Het oranjetipje legt maar 1 eitje per plant, de dagpauwoog legt tot wel 300 eitjes bij elkaar en het landkaartje stapelt de eitjes op. Er zijn ook soorten waarvan de vrouwtjes de eieren rondstrooien boven de vegetatie; de rupsen moeten dan zelf op zoek gaan naar de geschikte waardplant; meestal zijn dit polyfage soorten (rupsen die van verschillende soorten planten leven).
Vlinders planten zich voort door eieren af te zetten, waaruit later de rupsen tevoorschijn komen. De rups is een soort ‘eetmachine’: in dit stadium wordt gezorgd voor voldoende energie en gewicht om uit een klein eitje een vlinder te laten voortkomen. Over het algemeen eten de rupsen van de bladeren van de waardplant. Er zijn ook soorten die eten van de bloemen of de vruchten en sommige rupsen boren zich naar binnen in de stengel of in de wortel.
Lees meer over planten voor rupsen
Als de rups uit zijn eitje kruipt wil hij maar 1 ding: eten. De rups groeit en groeit, en moet regelmatig vervellen omdat de huid niet meegroeit. Voordat de rups uit de oude, te klein geworden huid barst, is daaronder al een nieuwe huid gemaakt die na de vervelling uithardt.
Rupsen kunnen gedurende het hele jaar en op allerlei plaatsen worden aangetroffen. Veel vlindersoorten zijn als rups aanwezig tussen april en september. Sommige soorten kunnen gemakkelijk gevonden worden in de tuin, parken of wegbermen. Veel tuinplanten worden door rupsen als voedsel gebruikt, zoals bijvoorbeeld kruisbloemigen, liguster en geraniums. Ook de hoekjes met ‘onkruid’, zoals brandnetel of haagwinde, zijn geschikt voor rupsen.
Meer over waar en hoe je rupsen kunt vinden
Binnenin de pop wordt de rups omgebouwd in een vlinder. Hoe dit precies gaat is nog niet bekend, maar zeker is dat bijna alle lichaamsdelen van de rups worden afgebroken. Uit deze stoffen wordt de vlinder opgebouwd.
Bij de laatste vervelling verandert de rups in een pop. Dit wordt verpoppen genoemd. Als de rups volgroeid is, verpopt hij hangend aan een tak of blad of op (en soms onder) de grond. Veel rupsen verlaten de waardplant om zich in de grond of in de strooisellaag te verpoppen. Er zijn ook soorten die zichzelf vasthechten aan de waardplant; dit kan op verschillende manieren. Sommige soorten spinnen een zijdeachtige cocon, vaak tussen bladeren of achter schors. Er zijn ook soorten die zich binnen in de waardplant verpoppen, altijd dicht bij een uitkruipgat dat van tevoren door de rups gemaakt is.
Daar stroopt hij zijn laatste rupshuidje van zich af. Daaronder zit de pophuid. Het lijkt alsof de pop dood is. Hij hangt aan de stengel en beweegt zich niet. Maar poppen kunnen wel degelijk een teken van leven geven; als je ze aanraakt gaan ze met hun achterlijfje bewegen en sommige maken een ratelend geluid.
Binnen in de pop vindt de metamorfose plaats naar het totaal andere uiterlijk van de vlinder. Hoelang dit duurt hangt af van de soort, van enkele weken tot enkele maanden. Tenslotte barst de pop open en kruipt de vlinder naar buiten. De vleugels zijn nat en opgevouwen en de vlinder kan nog niet vliegen. Vanuit het lijf wordt bloedvloeistof (haemolymfe) in de vleugels gepompt en krijgen de vleugels hun uiteindelijke vorm. De vlinder kan tijdens dit proces niet vliegen, en is dus erg kwetsbaar! Zodra de vleugels opgepompt en gehard zijn kan de vlinder vliegen en op zoek naar voedsel en een partner.
De levensduur van de vlinder varieert van enkele dagen tot twee of drie weken maar soorten die als vlinder overwinteren leven zelfs een aantal maanden.
Het belangrijkste doel in het leven van een vlinder: zich voortplanten. Daarvoor gaan hij en zij op zoek naar een partner. En begint de cyclus weer opnieuw.