Onmiddellijk na de vliegpiek van een soort zijn er zeer veel eieren, die opgevolgd worden door veel jonge rupsen, waaruit tamelijk veel volgroeide rupsen komen, die aardig wat poppen opleveren, waaruit ten slotte een klein aantal vlinders ontstaat dat tot voortplanting komt. Van elke honderd eieren die een vlinder legt vinden tussen de 95 en 99 individuen de dood voordat ze aan paren of ei afzetten toekomen.
Een groot aantal mechanismen ligt achter deze extreme uitdunning. Ecologen verdelen deze in twee grote groepen. Een doodsoorzaak die in zijn effect op de populatiegrootte (het percentage ‘slachtoffers’) niet erg afhankelijk is van de populatiegrootte zelf wordt dichtheidsonafhankelijk genoemd; een droogteperiode is voor misschien 80% van de rupsen dodelijk, ongeacht of er nu honderd of een miljoen rupsen per hectare zitten. Andere doodsoorzaken zijn wel afhankelijk van de dichtheid: ziekten heffen bijvoorbeeld een veel zwaarder tol op een populatie waar veel dieren in een gebied bijeen zitten.
Weersomstandigheden en domme pech zijn de belangrijkste dichtheidsonafhankelijke doodsoorzaken. Een droogteperiode is al genoemd; veel neerslag in de periode dat de vlinders uit de pop moeten komen is een ander voorbeeld. Domme pech kan een bosbrand zijn of, wat veel vaker voorkomt, een jonge rups die van zijn waardplant op de grond valt en de weg terug niet meer vindt.
Ook het effect van chemische of andere vervuiling en het al dan niet bedoeld overtrekken van een wolk chemische bestrijdingsmiddelen is een dichtheidsonafhankelijke doodsoorzaak.
Naast de genoemde oorzaken die niet afhankelijk zijn van de dichtheid, zijn er ook een groot aantal waarbij de populatiegrootte wel van belang is. Hieronder wordt een aantal dichtheidsafhankelijke oorzaken genoemd.
Het meest voor de hand liggende verschijnsel in deze rubriek is doodgaan door verhongering. Zeker tijdens een populatie-uitbarsting kan het aantal rupsen zo enorm zijn dat de meeste door voedselgebrek omkomen. Het kan ook zijn dat de voedselvoorraad door een andere soort B grotendeels is opgegeten (dat is dus competitie tussen twee soorten = interspecifieke competitie), waarna de rupsen van soort A vervolgens een heftige onderlinge (= interaspecifieke) competitie aangaan om te overleven (inter = tussen; intra = binnen; species=soort).
Talloze vogels, zoogdieren, insecten en andere dieren leven uitsluitend van het doden en opeten van (onder meer) vlinders in hun diverse stadia. Allerlei verdedigingstechnieken, zoals camouflagetechnieken of juist schrikkleuren, oogvlekken en al dan niet loze dreighoudingen, laten zien hoe oud de relatie van vlinders met hun roofvijanden is, en hoezeer die bepalend zijn geweest voor hun evolutie.
Voor veel vogelsoorten zijn insecten, met name rupsen, een levenslange hoofdvoedselbron. In de broedperiode zijn ze zelfs van belang voor zaadetende vogels, omdat hun opgroeiende jongen een sterke eiwitbehoefte hebben.
Muizen en spitsmuizen eten veel poppen die zich in de strooisellaag bevinden. Vleermuizen zijn voornamelijk een bedreiging voor de vlinders; veel soorten hebben een speciaal gehoororgaan om tijdig de vleermuissonar te kunnen horen en in duikvlucht te gaan.
Ook insecten herbergen fenomenale rovers. Gaasvlieglarven zuigen niet alleen bladluizen uit, maar kunnen ook een vlinderlegsel ei voor ei in een leeg vliesje veranderen. Veel graafwespensoorten provianderen hun larven met verlamde rupsen. Mieren, vooral Formica-soorten, kunnen een beperkt bosgebied vrijwel rupsenvrij maken.
De belangrijkste doodsoorzaak van vlinders en andere insecten zijn parasitoïden. Het is ondoenlijk om alle groepen op te noemen, maar vier belangrijke zijn de vliegenfamilie Tachinidae (sluipvliegen), en de wespenfamilies Trichogrammatidae, Braconidae en Ichneumonidae (de laatste families vormen samen de sluipwespen).
Alle parasitoïden hebben gemeen dat ze een ei leggen óp of via een legboor ín een gastheer, of op een plek waar het ei grote kans heeft te worden opgegeten. Uit dat ei ontwikkelt zich een larve (of soms een aantal) die de gastheer of van buitenaf of van binnenuit opeet. Door allerlei, vooral biochemische, technieken wordt de weerstand van de waard uitgeschakeld. Trichogrammatidae zijn extreem gespecialiseerd: zij ontwikkelen zich in insecteneieren. Uit één vlinderei kunnen enkele tientallen wespjes komen; ze horen dan ook tot de kleinste insecten.
In de oudere literatuur wordt voor dergelijke insecten de term parasieten gebruikt, maar dat is niet juist. Een echte parasiet, zoals een hoofdluis, berokkent zijn gastheer weliswaar hinder, maar heeft er alle belang bij om de gastheer in leven te laten. Sluipwespen en dergelijke zijn juist predatoren die één enkel prooidier langzaam opeten.
Ziekte is een verzamelwoord voor een dodelijk verschijnsel waarvan de veroorzaker klein is. Die veroorzakers behoren tot geheel verschillende groepen van organismen.
De relatief weinige soorten die insecten ziek maken dringen als jong dier een larve binnen en infecteren deze met een meegebrachte bacterie. Die bacterie vermenigvuldigt zich sterk en doodt het insect door vergiftiging. Ook de nematode vermenigvuldigt zich in het dode insect; zowel de aaltjes als de bacteriën leven van het vervloeiende insectenweefsel. Als die bron uitgeput raakt worden nieuwe infectueuze aaltjeslarven gevormd die een nieuw slachtoffer zoeken.
Nosema-soorten horen tot een groep organismen die in de verte verwant zijn met de veroorzaker van malaria. Ze nestelen zich in de cellen van de darmwand. Nosema bombycis veroorzaakte in de 19e eeuw massale sterfte in de Zuid Europese zijdeteelt en daarmee een commerciële ramp; de oorzaak ervan werd opgehelderd door Louis Pasteur.
Aardrupsen worden soms geïnfecteerd met een schimmel van het geslacht Cordyceps. Uit de gedode rups groeit een oranje, knotsvormig vruchtlichaam dat een paar centimeter boven de grond uitsteekt. Een ander stadium van hetzelfde geslacht is Beauveria; in dit stadium worden grote aantallen sporen gevormd en daardoor is het veel infectueuzer. Beauveria wordt daarom wel gebruikt als microbiologisch bestrijdingsmiddel. Een volledig ander schimmelgeslacht is Entomophthora. Geïnfecteerde dieren worden onbeweeglijk en sterven, terwijl hun buitenzijde verandert in een witte poederige laag van infectueuze sporen.
De bekendste ziekteverwekker bij vlinders is Baccillus thuringiensis, of kortweg Bt. De dodelijkheid (uitsluitend!) voor insecten is gelegen in een eiwit dat door de bacterie gemaakt wordt en dat het darmepitheel van het insect verwoest. Men heeft tegenwoordig technieken om dit eiwit in zuivere vorm te verkrijgen en dit als bestrijdingsmiddel te gebruiken. Ook heeft men het gen dat verantwoordelijk is voor de aanmaak van dit eiwit door ‘genetic engineering’ ingeplant in het genoom van gewassen zoals katoen en maïs, waardoor de plant voor rupsen oneetbaar is. Men heeft wel vermoed dat stuifmeel van genetisch gemodificeerde gewassen daarmee een bedreiging zou zijn voor de wilde insectenfauna, maar dat lijkt vooral een uiting te zijn van een fobie voor genetisch gemanipuleerde gewassen. [1]
Rupsen die traag worden, verkleuren, halfvloeibare uitwerpselen produceren en vervolgens binnen enkele dagen sterven kunnen slachtoffer geweest zijn van een ‘nuclear polyhedrosis virus’. Dergelijke virussen zijn heel soortspecifiek, en dus veilig als bestrijdingsmiddel te gebruiken. Zo wordt een bepaalde stam per vliegtuig over Canadese bossen verstoven voor de (uitsluitende) bestrijding van rupsen van de plakker.