Nederlandse namen voor macrovlinders

Waarom een Nederlandse naam?

In Nederland komen meer dan 2300 vlindersoorten voor. In de praktijk worden vlinders verdeeld in micro- en macrovlinders. Maar ondanks deze praktische tweedeling is het aantal soorten binnen beide groepen nog steeds groot en voor beginnende vlinderwaarnemers onoverzichtelijk.

Dagvlinders

Binnen de relatief kleine groep van de dagvlinders heeft elke soort al sinds langere tijd een Nederlandse naam. Omdat de meeste dagvlinders goed te herkennen zijn en doordat ze een Nederlandse naam hebben, is het voor vlinderwaarnemers vaak gemakkelijker om te werken met dagvlinders dan met nachtvlinders. De kennis van verspreiding en ecologie van dagvlinders is daardoor de laatste tijd enorm uitgebreid.

Verwarring

Veel macronachtvlinders vallen op door gedrag, grootte en kleur en hadden daarom ook al langer een Nederlandse naam. Verschillende soorten droegen zelfs meerdere Nederlandse namen, wat nogal eens tot verwarring leidde. Ook kwam het voor dat eenzelfde naam voor verschillende soorten werd gebruikt.

Standaardlijst

Om te komen tot uniformiteit en tot een verlaging van de drempel voor beginnende vlinderaars, is daarom in 2001 besloten een standaardlijst op te stellen van Nederlandse namen van macrovlinders in Nederland. Dit is gebeurd door De Vlinderstichting in samenwerking met de Commissie voor Nederlandse Namen van Insecten van de Nederlandse Entomologische Vereniging.

Uitgangspunt: de oudste naam

De Lijst van Nederlandse namen van macrovlinders in Nederland[1] is voor een belangrijk deel gebaseerd op bronnenonderzoek. In de meeste gevallen zijn gangbare namen die van oudsher bekend zijn gehandhaafd. In enkele gevallen is daar om praktische redenen van afgeweken. Zo wordt bijvoorbeeld Sesia apiformis door Ter Haar[2] horzelvlinder genoemd, maar is er toch voor gekozen om de inmiddels veel gebruikte en, naar de mening van de namencommissie, betere naam hoornaarvlinder te gebruiken.

Werkwijze

In de volgende vier stappen is de namencommissie gekomen tot de lijst met officiële Nederlandse namen.

Stap 1: Literatuuronderzoek

Tientallen Nederlandstalige boeken, veldgidsen en brochures zijn doorzocht op Nederlandse namen van macrovlinders.
Veel vlindersoorten blijken in verschillende publicaties met verschillende namen te worden aangeduid. Abraxas grossulariata wordt bijvoorbeeld zowel bonte bessenvlinder, bessenspanrups als harlekijn genoemd. Ook gebeurt het meermalen dat verschillende soorten in publicaties dezelfde naam hebben. Zoals de naam spaanse vlag die zowel voor Callimorpha dominula als voor Euplagia quadripunctaria wordt gebruikt. En, om de verwarring compleet te maken, er bestaat ook nog de naam spaanse vaan die voor een derde soort beervlinder wordt gebruikt, namelijk voor Parasemia plantaginis.
Een flink aantal gevonden namen wordt daarmee minder geschikt. Om verwarring te voorkomen is er in deze gevallen gekozen om de naam uit de meest gezaghebbende publicatie op te nemen in de Nederlandse namenlijst.

Stap 2: Namen uit Nederlandse literatuur

Overeenkomstig het uitgangspunt van de oudste naam, zijn zoveel mogelijk Nederlandse namen overgenomen uit het gezaghebbende klassieke werk van Ter Haar[2].

Plaaginsecten

Verschillende vlindersoorten treden op als plaaginsecten in land- en tuinbouw. Om die reden heeft een flink aantal soorten Nederlandse namen gekregen die al enkele tientallen jaren bij tuinders en kwekers gebruikt worden[3]. Ook deze namen zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen.
Bij het overnemen van oude namen zijn soms echter geringe aanpassingen van de namen doorgevoerd. Zo is bijvoorbeeld 'bosch' overal vervangen door 'bos' en is het vroeger veel gebruikte 'meter' vervangen door 'spanner'.

Pijlstaarten en wespvlinders

Van twee populaire vlindergroepen zijn Nederlandse namen zoveel mogelijk onveranderd overgenomen. Zo kregen de soorten van de pijlstaartfamilie de namen zoals ze voorkomen in Meerman[4] en de wespvlinders behielden voor een belangrijk deel de namen zoals ze gegeven zijn in Zeegers[5]. Alleen de wespvlinders die als plaaginsecten bekend zijn, hebben de oudere namen uit de eerder genoemde publicatie met namen van geleedpotigen behouden.

Overige soorten nachtvlinders

De overige tijdens het bronnenonderzoek gevonden Nederlandse namen zijn overgenomen of licht aangepast.

Dagvlinders

De namen van dagvlinders zijn vrijwel onveranderd overgenomen uit Geraerdts[6] en Tax[7]. In enkele andere publicaties worden voor sommige dagvlinders andere namen gebruikt (onder andere Bink[8]) en enkele daarvan zijn overgenomen.

Stap 3: Namen uit buurlanden

Een flink aantal goed herkenbare soorten heeft overeenkomstig aan populaire namen in buurlanden een Nederlandse naam gekregen. De belangrijkste basis voor deze 'nieuwe' namen wordt gevonden in de Engelse en Duitse namen afkomstig van South[9], Skinner[10] en Ebert[11]. Bij de toekenning van deze namen is een aantal principes zo goed mogelijk toegepast.

  1. soorteigen kenmerken
    Er is steeds gelet op soorteigen kenmerken zoals de hoofdvliegtijd of opvallende uiterlijke kenmerken van de soort.

  2. familienaam
    Verder is geprobeerd om in de naam zoveel mogelijk aan te geven tot welke familie de soort behoort. Veelal eindigt de Nederlandse naam daarom bijvoorbeeld op uil, spanner, wortelboorder of beer.

  3. gemeenschappelijke kenmerken
    Binnen grote families, zoals de uilen en de spanners, zijn soortgroepen met gemeenschappelijke kenmerken in veel gevallen voorzien van een naam die dit gemeenschappelijke kenmerk aanduidt. Voorbeelden van deze werkwijze zijn de spanners uit de geslachten Scopula en Idaea, die als gemeenschappelijk kenmerk stipjes op de vleugels hebben en daarom de uitgang 'stipspanner' hebben gekregen.

  4. geldig voor alle stadia
    Een ander uitgangspunt van de commissie is geweest dat de toegekende naam in principe van toepassing moet zijn op alle stadia van de soort. Er zijn dan ook geen aparte namen voor vlinder en rups in de namenlijst te vinden. De naam rups komt niet vaak in de naam voor. Wel zijn eigenschappen van de rups soms gebruikt, zoals opvallende uiterlijke kenmerken of de belangrijkste waardplant.

  5. weinig gebruik van wetenschappelijke namen
    Wetenschappelijke namen of delen daarvan zijn zo weinig mogelijk in de namen opgenomen, tenzij een al bestaande Nederlandse naam daartoe aanleiding gaf. De gamma-uil (Autographa gamma) is daarvan het meest bekende voorbeeld.

  6. uitspreekbaarheid
    Er is gestreefd naar een redelijk gemakkelijke uitspreekbaarheid van een naam, maar dat bleek lang niet altijd even gemakkelijk te realiseren.

Stap 4: Definitieve lijst

Nadat op deze manier een conceptlijst met Nederlandse namen was samengesteld, is deze voor correcties en commentaar rondgestuurd aan tien vlinderdeskundigen verspreid over het Nederlandse taalgebied in Nederland en België. Het commentaar van degenen die gereageerd hebben is getoetst aan de hierboven beschreven uitgangspunten en waar mogelijk verwerkt in de definitieve namenlijst.

Referenties

  1. Groenendijk, D. (eindred.); Koopman, W. ...[et al.]; De Vlinderstichting; Commissie voor Nederlandse Namen van Insecten van de Nederlandse Entomologische Vereniging (2001). Lijst van Nederlandse namen van macrovlinders in Nederland. De Vlinderstichting, Wageningen.
  2. Haar, D. ter; Keer, P.M. ([1911]). Onze vlinders. / bew. naar: Lampert 'Grossschmetterlinge und Raupen Mittel-Europa's' / door P.M. Keer. Thieme, Zutphen 
  3. Commissie voor Nederlandse namen van geleedpotige dieren (1988). Nederlandse namen van de belangrijkste insekten en mijten schadelijk op land- en tuinbouwgewassen. Gewasbescherming 18, Supplement nr. 2
  4. Meerman, J.C. (1987). De Nederlandse pijlstaartvlinders. KNNV, Hoogwoud
  5. Zeegers, T. (1996). De wespvlinders van Nederland en België. Jeugdbondsuitgeverij, Utrecht
  6. Geraerdts, W.H.J.M. (1986). Voorlopige atlas van de Nederlandse dagvlinders - Rhopalocera. De Vlinderstichting, Wageningen
  7. Tax, M.H. (1989). Atlas van de Nederlandse dagvlinders. Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland / De Vlinderstichting, 's Graveland / Wageningen
  8. Bink, F.A. (1992). Ecologische atlas van de Dagvlinders van Noordwest-Europa. Schuyt & Co, Haarlem
  9. South, R. (1980). The Moths of the British Isles. Deel 1. Frederick Warne & Co, London
  10. Skinner, B. (2008). The colour identification guide to moths of the British Isles. Apollo Books, Denmark
  11. Ebert, G. (1991-2005). Die Schmetterlinge Baden-Württembergs, Band 1-10. Ulmer Verlag, Stuttgart

Naamgeving en systematiek