Half juli-half september in één generatie. De vlinders komen op smeer en bloedende bomen en in mindere mate op licht. Overdag zijn ze rustend op een boomstam of een muur aan te treffen. Soms zijn ze enkele uren voor de schemering al actief.
Rups: april-juni. Jonge rupsen foerageren op de bloemen en de bladknoppen van de waardplant; oudere rupsen foerageren op de bladeren en verbergen zich overdag in een schorsspleet of op een tak van de waardplant. De verpopping vindt plaats in een cocon tussen de bladeren. De soort overwintert als ei op de waardplant.
Dark Crimson Underwing
Grosses Eichenkarmin
la Fiancée
Mormonia sponsa
Zie voor een uitgebreide toelichting op de Nederlandse naam de uitleg bij het rood weeskind.
De kenmerkende rode kleur van de achtervleugel van wordt omschreven met karmozijnrood. Karmozijn is een helrode verfstof verkregen door extractie met water van bepaalde vrouwelijke schildluizen.
Meer over Nederlandse namen
Catocala: kato is onder en kalos is mooi. Deze soorten hebben mooie, helder gekleurde achter- of ondervleugels.
sponsa: sponsus is een huwelijksbelofte; sponsa is een verloofde, een bruid.
(Linnaeus, 1767)
Voorvleugellengte: 29-34 mm. Deze spinneruil lijkt sterk op het eikenweeskind (C. promissa), maar heeft meestal een minder bont getekende voorvleugel. In de zwarte buitenste dwarslijn is een diepe W zichtbaar en rond de ringvlek bevindt zich een lichte vlek. De zwartachtige middenband op de karmozijnrode achtervleugel heeft de vorm van een brede bochtige W en is in het midden het breedst. De golflijn is getand, maar minder scherp dan bij het eikenweeskind.
Zie het eikenweeskind (C. promissa).
Blauw weeskind (Catocala fraxini), rood weeskind (Catocala nupta) en bruine sikkeluil (Laspeyria flexula).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Algemeen. Wordt verspreid over het hele land waargenomen; de meeste waarnemingen komen uit het oosten en zuidoosten van het land en uit de duinen.
In Vlaanderen zeldzaam, maar toegenomen. Talrijke vindplaatsen in het Oosten, minder verbreid in het Westen. In Wallonië wijdverbreid ten zuiden van Samber en Maas.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
In Europa wijdverbreid. Naar het noorden tot Zuid-Engeland, Zuid-Scandinavië en naar het noordoosten tot de Oeral. In het westelijk Middellandse zeegebied tot Noord-Afrika. In Zuidoost-Europa tot Midden-Griekenland. Verder van Klein-Azië tot de Kaukasus. Buiten de eikgebieden soms als trekker. Zo betreffen waarnemingen in het hoge noorden (Finland) vrijwel zeker trekvlinders. Ook binnen het permanente areaal mag uitgegaan worden van grote aantallen zwervers/trekkers. In de Alpen komen ze veelvuldig boven de eikzone uit.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Uitgestrekte oude bossen.
Eik.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting