De larven overwinteren een, soms twee keer. Uitsluipen gebeurt gedurende een lange periode: begin mei tot en met april tot half september. In juni, juli en augustus worden de meeste verse imago’s gezien.
Larvenhuidjes zijn vaak lichtbruin en bijna doorzichtig.
Meestal op of in de modderige bodem. Larven kunnen in zeer hoge dichtheden voorkomen.
De Watersnuffel komt vooral voor op zandgronden, vaak bij grote vennen maar ook bij andere grotere wateren. De grootste aantallen zijn te vinden bij voedselarme, zure vennen en hoogvenen. De soort kan hier excessief talrijk zijn (zie figuur 10 in hoofdstuk 8), en geldt dan als een indicator voor verzuring. In de duinstreek is de soort algemeen bij matig voedselrijk, helder water in waterwingebieden (infiltratieplassen). Bij stromend water en bij kleine wateren is hij minder talrijk (Bellmann 1987, Dijkstra 1998, Schorr 1990). Het ophopen van organisch materiaal op de bodem begunstigt de soort doordat de beschikbaarheid van larvale biotoop toeneemt; verzuring van het water verstrerkt dit effect, doordat het de afbraak van organisch materiaal remt (Heidemann & Seidenbusch 1993, Verbeek et al. 1986). Buiten de zandgronden, in de veenweide- en kleigebieden, komt de watersnuffel lokaal in kleine aantallen voor bij schone, heldere en matig voedselrijke sloten. In Duitsland zijn de aantallen bij smalle sloten klein, en heeft de soort een voorkeur voor brede sloten (De Groot 1996a, 1997, Schorr 1990).
Overgenomen (met toestemming) uit:
Common Bluet, Common Blue Damselfly
Becher-Azurjungfer
Agrion porte-coupe
(Gr.) Enallagma=verwisseling; vanwege de gelijkenis van de verschillende blauwe juffertjes
(Gr.) kyathos=beker, (L.) gerere=dragen; duidt op de zwarte figuur op het tweede achterlijfssegment van het mannetje
(Charpentier, 1840)
Lengte: 29-36 mm. Kenmerkende borststuktekening: de lichte schouderstreep is minimaal even breed, maar meestal breder dan zwarte schoudernaadstreep die eronder ligt. Bovendien is aan de basis van de tweede zijnaad geen kort streepje aanwezig. Alleen op de eerste zijnaad bevindt zich een dergelijk streepje. Bij andere blauwe juffers zijn beide streepjes aanwezig.
Gelijkende soorten:
Andere blauwe juffers, vooral azuurwaterjuffer en kanaaljuffer.
Meer over gelijkende soorten:
Het beste kenmerk om de watersnuffel (mannetjes en vrouwtjes) van andere waterjuffers te onderscheiden is de borststuktekening: brede schouderstreep en daaronder een klein zwart streepje op slechts één van de twee zijnaden.
Mannetjes azuurwaterjuffer ogen even blauw als de watersnuffel, maar het blauw is iets lichter en het lichaam is slanker. Verder hebben azuurwaterjuffers dus smallere schouderstrepen en twee kleine zwarte streepjes op de zijkant van het borststuk (op beide zijnaden een streepje).
Watersnuffels vertonen soms hetzelfde gedrag als kanaaljuffers: ze vliegen vlak boven het water in een rechte vlucht en gaan vlak boven de waterspiegel op plantenstengels zitten. Wees bij een waarneming van kanaaljuffer dus altijd bedacht op de mogelijkheid van een watersnuffel, ookal lijkt de biotoop ongeschikt voor de laatste. De kanaaljuffer is herkenbaar aan de geheel blauwe ogen (zonder donker kapje), de spitse zwarte figuurtjes op het achterlijf, het korte ‘lantaarntje’ aan de achterlijfspunt en de lange spitse achterlijfsaanhangselen. Ze hebben net als watersnuffels vrij brede schouderstrepen.
Vrouwtjes watersnuffel zijn zeer variabele gekleurd en doen daarom vaak aan een andere waterjuffer denken, soms zelfs aan bruine winterjuffer. De borststuktekening is het beste kenmerk om te bepalen of het een watersnuffel is of niet.
Lengte: 20 - 25 mm; waarvan de achterlijf aanhangsels, procten, 6-7 mm.
De larven zijn vrij klein, met afgeronde procten, vaak met donkere banden (max. drie) ter hoogte van de nodaallijn. Deze nodaallijn is zonder een duidelijke bocht richting de basis van de proct en hooguit licht S-vormig gebogen.
Lijkt op de azuurwaterjuffer en de variabele waterjuffer. Bij deze soorten loopt de nodaallijn met een duidelijk bocht richting de basale zijde van de proct. Onder vergroting is ook te zien dat deze soorten een kleine doorn hebben aan de basis van de voorste borstelhaar op de labiale palp. Ook gelijkend is de gaffelwaterjuffer maar ook hier is onder vergroting te zien dat de afstand tussen de buitenste borstelhaar op het prementum en de buitenrand kleiner is.
Lange vliegtijd: begin mei tot in oktober. Hoogste aantallen in juni, juli en augustus. Mannetjes vliegen in een rechte lijn laag over het water (‘snuffelen’) en gaan regelmatig zitten op uit het water stekende planten. Jonge imago’s zijn vaak te vinden in bosranden en heidevelden.
Jonge imago’s zwerven ver uit en zijn goed in staat om nieuwe geschikte plaatsen te koloniseren.
Overal in Nederland aan te treffen. Schaars in het noorden van Noord-Holland (uitgezonderd duinen), het noordoosten van Friesland en het noorden van Groningen.
Komt voor in heel Europa, van de Middellandse Zee tot boven de poolcirkel.
Oostelijk tot in Mongolië en geheel Siberië. In Afrika alleen in Marokko.
Matige afname in de periode 1999-2006. Dit heeft mogelijk te maken met afnemende verzuring van vennen.
Allerlei stilstaande watertypen met relatief veel open water. Hoogste dichtheden bij zure vennen en hoogvenen. Grote aantallen watersnuffels zijn hier een indicator voor verzuring. Bij voedsel- en vegetatierijke wateren zeldzamer, evenals bij zwak stromend water.