Half april-eind juni en begin juli-half september in twee generaties. De vlinders zoeken vooral 's morgens en laat in de middag naar nectar. De mannetjes verdedigen een territorium of maken patrouillevluchten langs een bosrand; in de middag scholen de mannetjes vaak samen bij een opvallende struik.
De uiterste vliegdata zijn 19 februari en 4 november.
Rups: eind mei-begin juli en begin augustus-half september. Jonge rupsen leven in grote groepen bijeen in rupsennesten, volwassen rupsen leven solitair. De soort overwintert als pop, hangend aan een stengel in de kruidlaag. Eiafzetting vindt plaats in de vorm van korte kettinkjes (tot 10 eitjes per streng) onder brandnetelbladeren.
ei-afzet
De vrouwtjes van de voorjaarsgeneratie zetten de eitjes bij voorkeur af op jonge planten, die van de zomergeneratie leggen ze vooral op jonge uitlopers van oudere planten. De eitjes worden in rijtjes aan de onderkant van een blad geplakt, zodat er staafjes van tien tot twintig eitjes hangen, vaak meerdere aan een blad.
rups en verpopping
Omdat de eitjes aan elkaar zijn geplakt, moet ieder rupsje het eitje aan de zijkant verlaten. De rupsen leven in groepen van tien of meer, aanvankelijk aan de onderzijde van het blad. Wanneer ze volgroeid zijn, leven ze solitair. Ze verpoppen zich hangend aan de waardplant of in de vegetatie daarbij in de buurt.
vlinders
De vlinders zoeken vooral ´s ochtends en laat in de middag naar nectar. In het voorjaar voeden ze zich met nectar van bijvoorbeeld fluitenkruid, in de zomer zuigen ze nectar uit onder andere akkerdistel, berenklauw en koninginnenkruid. De dichtheid op de vliegplaatsen is doorgaans hoog, circa 10 tot 50 individuen per hectare. De hoogste dichtheden worden gevonden in bossen. Mannetjes verdedigen een territorium, maar ze kunnen ook patrouilleren. In het laatste geval vliegen ze langs een bosrand, vrij laag boven de vegetatie, twintig tot vijftig meter op en neer om een vrouwtje te vinden. De meeste mannetjes scholen ´s middags samen bij een opvallende struik. Ze rusten dan met gesloten vleugels of vallen vliegende insecten aan, zoals bijen en andere vlinders. Wanneer er een vrouwtje langs het groepje mannetjes vliegt, wordt ze door meerdere mannetjes achtervolgd: de vlinders vliegen dan soms in een spiraal tot wel tien meter hoogte.
Kleur en tekening van de twee generaties verschillen aanzienlijk: de voorjaarsvorm is oranje met een zwarte tekening, de zomervorm zwart met een witte tekening. Dit wordt veroorzaakt door de daglengte. Als een rups bij een lange daglengte verpopt, krijgt de vlinder de tekening van een zomervorm, is de daglengte kort, dan ontstaat de voorjaarsvorm. In een laboratorium bleken bij constant lange dagen (als in de zomer) tot acht generaties van de zomervorm per jaar op te treden. Bij constant korte dagen (als in de winter) ontstonden slechts twee generaties van de voorjaarsvorm per jaar. Daarnaast was het mogelijk allerlei tussenvormen te creëren door te variëren met de daglengte. Deze tussenvormen worden ook wel eens in de natuur gevonden.
Map Butterfly, European Map
Landkärtchen
La Carte Géographique
Vanessa levana, Vanessa prorsa
Araschnia: arakhnion is een spinnenweb hetgeen slaat op het lijnenpatroon op de vleugels.
levana: Levana is de naam van een duistere Romeinse godheid die opsteeg (levo is omhoog komen) van de aarde.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: voorjaarsgeneratie 16-18 mm, zomergeneratie 17-21 mm. Vlinders van de voorjaarsgeneratie en de zomergeneratie verschillen sterk van elkaar, maar de onderkant van de vleugels vertoont altijd een karakteristiek landkaartpatroon. Bij vlinders van de voorjaarsgeneratie is de bovenkant van de vleugels oranjebruin met een zwart vlekkenpatroon, waardoor de vlinder enigszins doet denken aan een parelmoervlinder. De vlinders van de zomergeneratie hebben zwarte bovenvleugels met langs de achterrand een oranjerode gevlekte band en over het midden van de vleugel een witte band.
Tot 22 mm; lichaam zwart, fijn wit gespikkeld, met gebroken geelachtig bruine lengtestrepen over rug en flanken; doorns zwart of oranjegeel met gezwollen basis; buikpoten geelachtig bruin; kop zwart met twee fijngedoornde uitsteeksels.
De kleine ijsvogelvlinder lijkt op de zomervorm van het landkaartje, maar is groter, heeft gladdere vleugelranden, een hele andere onderkant en geen oranje streepjes op de bovenkant.
Zilveren maan (Boloria selene).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Het landkaartje is een algemene standvlinder waarvoor op landelijk niveau geen speciale beschermingsmaatregelen nodig zijn, maar plaatselijke maatregelen kunnen de stand bevorderen. Aandachtspunten daarbij zijn:
Toekomst
Hoewel het onduidelijk is waardoor deze vlinder zich de afgelopen eeuw heeft kunnen uitbreiden, valt te verwachten dat hij voorlopig een algemene standvlinder zal blijven.
Een algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt. In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft deze soort zich vanuit het oosten en zuiden over het hele land uitgebreid, tot op de Waddeneilanden toe.
Het landkaartje is een zeer mobiele vlinder, wat onder andere blijkt uit de snelle kolonisatie van Flevoland en de Waddeneilanden.
In Nederland was het landkaartje tot 1930 een zeldzame vlinder. Daarna werd het verspreidingsgebied snel groter en in de veertiger jaren kwam hij op veel plaatsen in de oostelijke en zuidelijke provincies voor. Pas in 1940 werd de soort als standvlinder toegevoegd aan de Nederlandse lijst.
Daarna verschoof de areaalgrens in tien jaar tijd zo’n 150 kilometer naar het noorden. Het is onbekend waardoor deze vlinder zich zo explosief kon uitbreiden. In de jaren tachtig werd het verspreidingsgebied nog groter. De vlinder is vanaf 1983 op Texel en Terschelling waargenomen en sinds 2000 op alle Waddeneilanden. Nog steeds worden de grootste aantallen gevonden op de zandgronden, maar hij leeft ook in de Randstad en de polders in het westen en noorden van het land.
Het verspreidingsgebied verandert op dit moment nauwelijks meer. Alleen in Noord-Holland, Flevoland en Zeeland neemt de stand nog iets toe. Het landkaartje is nu een algemene standvlinder.
In Europa is het landkaartje niet bedreigd. Uit 10 van de 31 landen waar de soort voorkomt, wordt een vooruitgang gemeld, met name aan de noord- en westkant van het areaal.
Het landkaartje komt voor van Frankrijk tot Japan en van Denemarken, Zweden en Finland tot Zuid-Frankrijk, Noord-Spanje en Zwitserland.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Uit het Landelijk Meetnet Vlinders blijkt dat het landkaartje stabiel is.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Ruigten en graslanden in de buurt van vochtige bossen, heggen en houtwallen, open plekken in het bos en bosranden; ook tuinen en parken.
Het leefgebied van de voorjaars- en zomervorm verschilt enigszins. In het voorjaar is de vlinder vooral op halfopen plaatsen nabij het bos te vinden, bijvoorbeeld in de bosrand. ’s Zomers vliegen ze ook op meer schaduwrijke plaatsen, zoals in het bos. De rupsen leven op brandnetels op beschaduwde en zeer vochtige plaatsen, zoals langs beken of in donkere bosranden.
Waardplant is de grote brandnetel.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting