Eind juni-begin september in één generatie. De vlinders vliegen vaak korte afstanden in een krachtige snelle vlucht. De vlinders voeden zich met nectar van verschillende kruiden en met boomsappen.
Rups: begin september-eind juni. De rupsen eten vooral 's nachts en verbergen zich overdag in graspollen. De soort overwintert als halfvolgroeide rups. De verpopping vindt plaats in een kleine holte in de grond, die door de rups met een zijden spinsel bedekt is.
ei-afzet
Na de paring duurt het nog 14 tot 18 dagen voordat de eitjes rijp zijn; de meeste eitjes zijn dus pas in de laatste decade van augustus rijp. Om een eitje af te zetten landt het vrouwtje op de grond en wandelt naar een geschikte plek. Het eitje wordt vlakbij de bodem afzonderlijk afgezet op groene of dorre delen van een waardplant. Ook zet ze de eitjes wel eens op ongeschikte planten, korstmossen of takjes af. Het vrouwtje selecteert hierbij op de structuur van de vegetatie en heeft een voorkeur voor graspollen omringd door kale bodem of een lagere vegetatie.
rups en verpopping
De rupsen verbergen zich overdag in graspollen en eten vooral ´s nachts. Ze overwinteren diep verscholen in een graspol en eten dan bij zacht weer ook overdag. De daaropvolgende voorzomer groeien de rupsen verder. Zij verpoppen zich in een kleine holte, ongeveer één cm onder de grond, die zij met een zijden spinsel hebben bedekt.
vlinders
Begin juli komen de eerste vlinders te voorschijn. Het aantal exemplaren op de vliegplaatsen is hoog, zo’n 12 tot 84 exemplaren per hectare. In hun droge, warme leefgebied kan de temperatuur hoog oplopen. De vlinders zoeken verkoeling in de schaduw van struweel of boompjes en draaien met de kop in de richting van de zon, zodat het lichaamsoppervlak dat beschenen wordt zo klein mogelijk is. Bij koeler weer richten ze het lichaam juist dwars op de zon zodat het grootste deel warmte opvangt.
Zij voeden zich met boomsappen van berken of eiken en met nectar van diverse kruiden zoals struikhei en akkerdistel; langs de kust vooral lamsoor en, indien aanwezig, blauwe zeedistel. Vooral vrouwtjes hebben veel nectar nodig.
Mannetjes verschijnen enkele dagen eerder dan vrouwtjes. Ze verdedigen een territorium vanaf een boomstam of een open plek. Alle indringers worden aangevallen, of het nu vlinders, zweefvliegen, mensen of dwarrelende bladeren zijn. Wanneer het een soortgenote blijkt te zijn, achtervolgt het mannetje haar. Een paringsbereid vrouwtje landt op de grond, waarna het mannetje tegenover haar plaatsneemt en begint te baltsen. Het mannetje klappert daarbij met zijn vleugels, richt zich hoog op de poten, opent zijn vleugels en buigt zich voorover. Dan sluit hij de vleugels en klemt een of beide voelsprieten van het vrouwtje daartussen. Daarna beweegt hij achteruit totdat de voelsprieten weer los laten en loopt zijdelings om het vrouwtje heen en begint te paren.
Grayling
Rostbinde, Ockerbindiger Samtfalter
l'Agreste
grote heivlinder, heidevlinder, heidezandoog
Satyrus semele, Eumenis semele, Hipparchia danae
Hipparchia: Hipparchus, een gevierde Griekse astronoom uit de tweede eeuw v.C. Zijn sterrencatalogus werd bewaard door Ptolemeus. Misschien deden de opvallende ogen op de vleugels van deze soorten Fabricius denken aan sterren.
semele: Semele was een mooie sterveling die door Zeus werd bemind. Zij werd bij Zeus de moeder van Dionysius (Bacchus). Hera, die niet zonder reden altijd jaloers was, overtuigde Zeus om zich in al zijn goddelijkheid aan Semele te tonen. Hij deed dat als de god van de donder en Semele werd door de bliksem verteerd. Zeus spaarde haar zoon en maakte haar later onsterfelijk.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 21-25 mm. De bovenkant van de vleugels is grijsbruin met een brede oranje band. Bij het vrouwtje is de oranje tekening op de bovenkant uitgebreider en contrastrijker dan bij het mannetje. De onderkant van de voorvleugel heeft een oranje grondkleur.
Tot 23 mm; naar de staart versmald, lichaam geelachtig wit met een bruine middenstreep over de rug en donkerbruine strepen boven de spiracula; een okerachtige streep loopt over de spiracula; staartjes met okerkleurige uiteinden; kop bruinachtig wit.
De onderkant van de voorvleugel is bij de kleine heivlinder bruin.
Kleine heivlinder (Hipparchia statilinus).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
In het binnenland is de vlinder op veel plaatsen verdwenen door veranderd beheer van heidevelden. Doordat de begrazing werd stopgezet veranderden de heidevelden in monotone vegetaties waarin de vlinder niet kan leven. Door vermesting vergrasten grote delen en verdwenen de open plaatsen waar de geschikte waardplanten groeien. Ook gaat de soort achteruit door uitbreiding van het niet-inheemse mos grijs kronkelsteeltje of tankmos. Deze soort vormt harde ondoordringbare plakkaten die woekeren in de geschikte biotoop.
Voor het behoud is het wenselijk dat er meer variatie in heidevelden komt. De geschikte biotoop bestaat uit een mozaïek van kale plaatsen met verspreid staande polletjes gras, lagere stukken van heide, gras en korstmos, enkele bomen en voldoende nectarplanten. Dit kan verkregen worden door plaatselijk te plaggen of gefaseerd te maaien. In grotere gebieden kan extensieve recreatie of extensieve begrazing een geschikte beheervorm zijn.
In de duinen is het voorkomen weliswaar stabiel, maar op steeds meer plaatsen groeien de duinen dicht met struweel. Hierdoor neemt het oppervlak stuivend zand, open duin en schraal duingrasland af en ontstaat er minder leefgebied. Nu verschuift het voorkomen daar steeds verder in de richting van de, nog stuivende, eerste duinenrij. In de binnenduinen kan de vlinder zich nauwelijks meer voortplanten. Ook daar heeft extensieve begrazing een positief effect op het voorkomen.
Toekomst
De heivlinder wordt snel zeldzamer. Door toepassing van de genoemde maatregelen zal hij zich op veel plaatsen handhaven en zich mogelijk uitbreiden.
Een steeds schaarser wordende standvlinder die voorkomt op de hogere zandgronden in het binnenland en in de duinen.
De heivlinder is een mobiele vlinder die relatief vaak buiten zijn leefgebied wordt gevonden. In 1992 en 2003 werd de soort in grote aantallen in tuinen rondom de Veluwe gezien. Ook zijn er meldingen van zwervers die meer dan 15 kilometer hebben afgelegd; in Zuid-Frankrijk is zelfs trek waargenomen. Het blijkt dat mannetjes en vrouwtjes in gelijke mate zwerven.
In Nederland is het verspreidingsgebied tussen het begin van de vorige eeuw en 1990 min of meer gelijk gebleven. Sindsdien is de stand ruwweg gehalveerd. De vlinder komt nu niet meer voor in de Achterhoek en de stand is aanzienlijk verslechterd in Twente en Limburg. Maar ook op bestaande vindplaatsen liggen de aantallen op een veel lager niveau dan dertig jaar geleden.
De heivlinder komt uitsluitend in Europa voor, maar is niet bedreigd. Uit negen van de 34 landen waar de soort voorkomt, wordt een achteruitgang gemeld en hij staat op de Vlaamse, Waalse en Duitse Rode Lijst.
De heivlinder komt alleen in Europa voor van Ierland tot de Oeral en van Midden-Scandinavië tot Spanje en Sicilië.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
De heivlinder is fors achteruitgegaan in de laatste dertig jaar, de aantallen zijn met meer dan 75% gedaald.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Droge heide, droge heischrale graslanden, stuifzanden en open duinen.
In het buitenland, mogelijk vroeger ook in Nederland, leeft de soort ook in kalkgraslanden, meestal in veel lagere dichtheden. Hij heeft een voorkeur voor een open en afwisselend landschap; in uitgestrekte paarse heidevelden komt de soort niet voor. In het leefgebied moet voldoende nectar te vinden zijn en plaatsen met een kale bodem waarbij de eitjes worden afgezet. Een enkele struik of boom biedt de vlinders beschutting en schaduw tijdens warm weer.
Waardplant vooral schapengras; ook andere grassen die in schrale graslanden voorkomen, zoals struis- en zwenkgrassen.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting