Begin maart-half mei in één generatie. De vlinders komen op licht, smeer en wilgenkatjes.
Rups: april-juni. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag tussen samengesponnen bladeren van de waardplant. De soort overwintert als pop in een cocon in de grond, vaak dicht bij een boomstam.
Small Quaker
Kleine Kätzcheneule
la Téniocampe ambiguë , l'Orthosie farineuse
Taeniocampa cruda, Orthosia pulverulenta, Taeniocampa pulverulenta, Monima pulverulenta
Voorjaarsuilen vliegen vroeg in het jaar. De meeste zijn Orthosia-soorten.
Deze soort is beslist de kleinste van onze voorjaarsuilen.
Orthosia: orthosis is recht maken. De aandacht wordt erop gevestigd dat dit genus anders is dan b.v. dat van Lacanobia, dit genus heeft een rechte subterminale lijn. Orthosia was ook een aanroepnaam van Artemis en waarschijnlijk had Ochsenheimer beide mogelijkheden in gedachten.
cruda: crudus is onrijp, te vroeg. Naar de vroege verschijningsdatum van deze soort in het voorjaar.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: 12-15 mm. Deze uil is goed van andere voorjaarssoorten te onderscheiden door de geringe grootte, de doorgaans lichte kleur en het gelijkmatige uiterlijk. De voorvleugel heeft een enigszins ruw aandoend spikkelig uiterlijk door de verspreid over de vleugel liggende zwartachtige schubben. Van de tekening zijn meestal alleen de smalle niervlek en soms de lichte golflijn goed te zien. De dwarslijnen zijn meestal slechts zichtbaar als rijen zwartachtige stippen; soms zijn ook de lijnen zelf vaag zichtbaar. De grondkleur is doorgaans lichtbruin, soms iets donkerder, met een grijsachtige of roodachtige tint. Soms komen donkerbruine exemplaren voor of vlinders die witachtig bestoven zijn.
Tot 30 mm; lichaam groen of bruin; de groene vorm met witte spikkels en gele ringen tussen de segmenten; over de rug een witte middenstreep en langs de spiracula een brede, witte lengteband met groene of roze zweem. De bruine vorm heeft duidelijke, zwarte vlekken; over de rug een brede witte middenstreep met aan weerszijden een smallere witte lengtestreep; beide vormen hebben op het elfde segment een brede witte dwarsstreep over de rugzijde; kop groenachtig of okerachtig wit met donkerder stippen.
De eikenvoorjaarsuil (O. miniosa) is groter, heeft een gekartelde middenband en heeft een rozeachtig witte achtervleugel. Zie ook de tweestreepvoorjaarsuil (O. cerasi) en de vroege eikenuil (Agrochola ruticilla).
Zeer algemeen. Komt verspreid over vrijwel het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal in (enorm) hoge aantallen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Het Iberisch schiereiland via Europa tot Rusland. Naar het noorden tot Zuid-Scandinavië. In het zuiden Marokko, Tunesië, de Balkan, Griekenland en Klein-Azië tot de Zwarte Zee.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral loofbossen, struwelen, heiden; soms tuinen.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting