Begin mei-half juni in één generatie. De vlinders zijn vrijwel alleen actief bij zonnig weer en zijn te vinden op plaatsen met veel nectar.
Rups: half juni-begin mei. De soort overwintert als rups in een spinselnest met tientallen rupsen bij elkaar. De verpopping vindt plaats in dichte vegetatie. De eieren worden in groepjes afgezet op de onderzijde van een liggend blad van een klein exemplaar van de waardplant.
ei-afzet
Na de paring zoekt het vrouwtje als afzetplaats voor de eitjes planten die groeien in een open en korte vegetatie, op de warmste plekjes nabij kaal zand of juist in de luwte van hogere planten. De eerste keer zet ze meestal 100 tot 200 eitjes af, het eventuele tweede legsel is kleiner en bestaat uit ongeveer 50 tot 100 eitjes. Het groepje eitjes wordt afgezet op de onderzijde van een liggend blad van een kleine waardplant.
rups en verpopping
De rupsen leven in groepen van tientallen exemplaren in spinselnesten op de waardplant. Op warme zomerdagen kunnen ze zonnend op de plant worden gezien. In de nazomer verandert de kleur van de rupsen van lichtbruin naar zwart, waardoor zij sneller opwarmen. Al in de nazomer gaan de rupsen overwinteren. Hiervoor spinnen ze op korte afstand van het nest een nieuw, dicht nest in een hogere, overstaande vegetatie. Na de overwintering spinnen de rupsen in maart opnieuw een nest maar ze leven dan in kleinere groepjes. Rupsen eten bij voorkeur jonge planten en zonnen op afgestorven bladeren en stengels. Hun warmtebehoefte is groot; de soort bereikt hier de noordwestgrens van zijn areaal. Eind april verspreiden de rupsen zich, leven verder solitair en verpoppen zich in een dichte vegetatie.
vlinders
Half mei verschijnen de eerste vlinders. De dichtheid op de vliegplaatsen is gemiddeld, circa 16 individuen per hectare. Veldparelmoervlinders zijn bijna alleen actief bij zonneschijn en vliegen vooral op plaatsen met veel nectarrijke kruiden, veelal composieten zoals knoopkruid, margriet, muizenoortje en biggenkruid. Mannetjes patrouilleren om de vrouwtjes te vinden en onderzoeken tijdens hun vlucht alle oranjegele objecten. Als het tot een paring komt, blijft het vrouwtje soms doorvliegen, terwijl ze het mannetje achter zich aantrekt.
Glanville Fritillary
Gemeiner Scheckenfalter, Wegerich-Scheckenfalter
Le Damier
deliavlinder, veldvlekvlinder, weegbreemelitaea, weegbreevlinder
Melitaea: melitaea is weer een van de probleemnamen van Fabricius. Vele mogelijkheden dienen zich aan. Melinaea zou een bijnaam van Aphrodite zijn. Melitaea was ook de naam van een stad in de oudheid. Melitoeis betekent honingzoet en dat zou ook een van de vele bijnamen van Aphrodite zijn geweest. Ook kan het van melitaios komen hetgeen behorend bij Malta betekent. Alleen Fabricius weet wat juist is.
cinxia: cinctus is met banden, met gordels. Cinxia was een aanroeptitel van Juno toen zij, in de hoedanigheid van Lucina, de god van de geboorte was; zij verloste de bruiden van hun banden. (zie ook Hamearis lucina)
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 16-21 mm. De bovenkant van de vleugels heeft bij het mannetje een tamelijk effen dof oranjebruine grondkleur; het vrouwtje heeft meer bruine vlekken dan het mannetje. Op de bovenkant van de achtervleugel bevindt zich in ieder segment van de buitenste dwarsband een zwarte vlek; deze vlekken zijn karakteristiek voor deze soort. De onderkant van de achtervleugel is crèmekleurig met oranje banden en zwarte strepen en vlekken.
Tot 25 mm; lichaam zwart met dwarse lijnen van witte stippen; korte, zwarte doorns; buikpoten en kop roodachtig bruin.
De veldparelmoervlinder is in de eerste plaats verdwenen door intensivering van het landgebruik, bebossing en bebouwing. Op resterende plekken is verzuring of vermesting opgetreden. Hierdoor verdwijnt de open vegetatie met een hoge dichtheid aan smalle weegbree in rozetvorm. Terreinen waarin de soort voorkwam zijn vaak verkeerd beheerd. Een eenzijdig beheer leidt tot uniforme vegetaties en zorgt ervoor dat een open structuur met overgangen naar overstaande en bloemrijke vegetaties verdwijnt.
Een geschikt beheer bestaat uit extensieve begrazing, gefaseerd maaien of het invoeren van extensieve landbouw met braaklegging en het sparen van een schrale vegetatie op ruderale plaatsen. Luwe plekjes kunnen daar ontstaan door struweelontwikkeling of de aanplant van struiken.
Toekomst
De veldparelmoervlinder is een soort die goed overweg kan met klimaatopwarming in combinatie met nieuwe natuur. Er zijn nu meerdere populaties in verschillende provincies en de verwachtig is dat hij zich de komende jaren zal kunnen handhaven en uitbreiden, zeker in Zuid-Limburg.
In 1995 verdween de veldparelmoervlinder als standvlinder in Nederland. Af en toe werden zwervers (m.n. op de Sint Pietersberg) gezien, en sinds 2008 is er een populatie aanwezig op de Bemelerberg. De laatste jaren zijn er ook steeds vaker vestigingen op andere plekken in Zuid Limburg. In 2013 vestigde de soort zich ook in Noord-Brabant en in 2022 in Zuid-Holland.
De veldparelmoervlinder is een mobiele vlinder die enkele kilometers kan zwerven. In een Fins onderzoek is een afgelegde afstand van ruim drie kilometer waargenomen. In België is zelfs een waarneming gedaan van een vlinder op tien kilometer afstand van een bestaande populatie.
In het Nederland van omstreeks 1850 was de veldparelmoervlinder menigvuldig in mei bij Noordwijk, Sassenheim en Wassenaar. Maar aan het begin van de twintigste eeuw was de veldparelmoervlinder vermoedelijk al vrij zeldzaam en werd hij gevonden langs de Maas, de IJssel en in de duinen tussen Den Haag en Velsen. Ook waren populaties aanwezig in Noord-Brabant, het oostelijke deel van de Veluwe, de Achterhoek en Twente. Na 1920 gaat hij snel achteruit. Tussen 1930 en 1965 is de veldparelmoervlinder verdwenen uit de duinen; in het IJsseldal en Twente resteerden nog enkele populaties.
Vanaf halverwege de jaren zestig loopt het aantal populaties verder terug en sinds het begin van de jaren zeventig was de verspreiding beperkt tot het Limburgse Maasdal. In de jaren tachtig vloog hij nog op slechts een of twee locaties op een dijk langs het Julianakanaal.
De laatste waarneming uit die omgeving is uit 1995 nabij Obbicht, daarna is de soort als standvlinder verdwenen.
Af en toe werden zwervers (met name op de Sint Pietersberg) gezien, en sinds 2008 is er een populatie aanwezig op de Bemelerberg. De laatste jaren zijn er ook steeds vaker vestigingen op andere plekken in Zuid Limburg. In 2013 vestigde de soort zich ook in Noord- Brabant. Sinds 2022 is ook een populatie aanwezig bij Oostvoorne (Zuid-Holland). Het is niet altijd duidelijk of de soort zich spontaan gevestigd heeft, of dat er rupsen of vlinders zijn uitgezet.
De veldparelmoervlinder komt voor van Zuid-Engeland en Portugal tot Oost-Azië en van Zuid-Scandinavie tot Noord-Afrika.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Kruidenrijke, droge en schrale graslanden met een open, korte, vrij rommelige mozaïekstructuur.
Lage vegetaties met een hoge dichtheid aan smalle weegbree worden afgewisseld met hogere overstaande vegetaties waarin de rupsen kunnen overwinteren en zich verpoppen. Daarnaast is er wat kale grond aanwezig en groeien er vaak op korte afstand bloemrijke ruigten met geschikte nectarplanten. Meestal is er enige beschutting in de vorm van verspreid staande struiken, struweel of een bosrand. In zo´n vrij dynamische omgeving ontstaan er geregeld nieuwe plaatsen die kunnen worden gekoloniseerd indien de vegetatie van oudere vliegplaatsen dichtgroeit. Een levensvatbare populatie omvat zo´n tien tot vijftien geschikte plaatsen van zo’n 0,1 hectare elk, niet verder dan vijfhonderd meter van elkaar gelegen.
Waardplanten zijn vooral smalle weegbree. Ook ereprijs, knoopkruid en muizenoor.
oostelijke vos
Nymphalis xanthomelas
distelvlinder
Vanessa cardui
bruin zandoogje
Maniola jurtina
heivlinder
Hipparchia semele
blauwe ijsvogelvlinder
Limenitis reducta
zomererebia
Erebia aethiops